Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2189, AWB-13_5273
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-04-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2189, AWB-13_5273
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 april 2014
- Datum publicatie
- 15 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:2189
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:370, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-13_5273
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft zijn landbouwonderneming ingebracht in een BV en stelt de gronden tegen een vergoeding ter beschikking aan de BV. Nadat in 2007 een gedeelte van de grond is verkocht wordt een pachtovereenkomst gesloten voor de overgebleven gronden. In geschil is of belanghebbende de gronden mag afwaarderen naar de waarde in verpachte staat. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een vermogensverlies dat voor afwaardering in aanmerking komt. De rechtbank acht gelet op de feiten en omstandigheden niet aannemelijk dat belanghebbende beide pachtovereenkomsten met een willekeurige derde zou hebben gesloten zonder enige compensatie voor het gestelde vermogensverlies. De pachtovereenkomsten vinden hun oorzaak in en worden beheerst door de aandeelhoudersrelatie tussen belanghebbende en de BV zodat het daaruit voortvloeiende verlies niet aftrekbaar is.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/5273
uitspraak van 1 april 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats B],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Breda,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.155 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 30.022.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2013 het tegen die aanslag gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 1 oktober 2013, ontvangen bij de rechtbank op 2 oktober 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Giessen, en namens de inspecteur, [verweerder].
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende, geboren [datum] 1945, en zijn echtgenote [A] (tezamen hierna: belanghebbenden) hebben tot 1 januari 2000 in [plaats A] een landbouwbedrijf in de vorm van een maatschap gedreven. Vanaf 1 januari 2000 is de onderneming ingebracht in en gedreven door [A BV] (al dan niet in oprichting, hierna: de BV).
De destijds in de onderneming aanwezige landbouwgronden met een oppervlakte van 38.57.55 ha en de bedrijfsgebouwen zijn niet ingebracht in de BV, maar aan de BV ter beschikking gesteld tegen een jaarlijkse vergoeding van € 750 per ha. Deze vergoeding wordt jaarlijks in rekening-courant voldaan.
Per 1 januari 2001 vallen de aan de BV ter beschikking gestelde onroerende zaken onder de terbeschikkingstellingsregeling (tbs). De landbouwgronden zijn op de tbs-openingsbalans van belanghebbende per 1 januari 2001 geactiveerd voor een bedrag van ƒ 85.000 (€ 38.571) per hectare, zijnde de waarde in vrije staat van de gronden op dat moment. Deze waarde is, bij brief van 1 september 2004, door de inspecteur akkoord bevonden.
Belanghebbenden hebben in de volgende jaren de volgende percelen landbouwgrond aangekocht:
Jaar |
Perceel |
Waar |
Aantal ha |
Prijs |
2003 |
B102 |
[adres 1] te [plaats A] |
3.75.70 |
€ 120.251,75 |
2007 |
[adres 2] te [plaats B] |
5.59.15 |
€ 310.771 |
|
2008 |
C112 |
[adres 3] te [plaats A] |
1.49.90 |
€ 48.233 |
Belanghebbenden hebben deze gronden direct na aankoop tegen een vergoeding van € 750 per ha ter beschikking gesteld aan de BV. De gronden zijn op de tbs-balansen van belanghebbenden opgenomen voor (hun aandeel in) de aankoopsom.
In 2007 is tegelijkertijd met de in 2.4 omschreven grond in [plaats B] een perceel van 0.16.65 ha aangekocht voor de bouw van een privéwoning aan de [adres 4] te [plaats B]. Hierop hebben belanghebbenden een nieuwe boerderij gebouwd.
Op 15 november 2007 is de (oude) boerderij aan de [adres 5] te [plaats A] met 25.15.10 ha landbouwgrond verkocht voor een bedrag van € 2.065.000. Op 1 juli 2008 hebben belanghebbenden deze onroerende zaken geleverd.
Belanghebbenden hebben op 18 november 2008 met de BV een schriftelijke pachtovereenkomst gesloten voor de gronden die op 1 januari 2007 in het bezit waren van belanghebbenden en nadien niet door hen verkocht zijn, zijnde 17.18.15 ha, voor € 468 per ha per jaar. De pacht is ingegaan op 1 december 2008. Deze overeenkomst is niet geregistreerd bij de pachtkamer.
Voor de percelen die belanghebbenden in 2007 en 2008 hebben aangekocht is geen pachtovereenkomst gesloten.
De vergoeding voor 2010 is voor alle percelen € 667 per ha per jaar. Deze vergoeding wordt jaarlijks in rekening-courant voldaan.
Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.044. In de aangifte heeft belanghebbende 17.18.15 ha landbouwgrond afgewaardeerd met een bedrag van in totaal € 164.873 (50% van € 329.747) tot, naar hij stelt, de bedrijfswaarde, zijnde de waarde in verpachte staat van grond.
Met dagtekening 24 februari 2012 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.155. Hierbij heeft hij, onder andere, de afwaardering niet in aanmerking genomen.
De inspecteur heeft op 22 augustus 2013 het tegen de aanslag gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
3 Geschil
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
1. Heeft belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV terecht een afwaardering toegepast naar de waarde van de gronden in verpachte staat?
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord zijn de volgende vragen nog in geschil.
2. Wat is dan de waarde van de gronden in verpachte staat per 31 december 2008? De waarde van de verpachte grond wordt door belanghebbende gesteld op € 18.000 per ha en door de inspecteur primair op € 27.000, subsidiair € 19.200 per ha.
3. Dient de waarde van de gronden ook per 1 januari 2001 met toepassing van de foutenleer te worden gesteld op de waarde in verpachte staat?
4. Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord, is nog in geschil of sprake kan zijn van interne compensatie tot een bedrag van € 10.552. Hierbij is niet in geschil dat de inspecteur de boekwaarde van de in 2.6 genoemde verkochte grond tot een bedrag van € 22.800 te laag in aanmerking heeft genomen.
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, is niet in geschil dat de aanslag IB/PVV alsnog dient te worden verminderd met een bedrag van € 22.800.
5. In geschil is dan of dit bedrag met een beroep op interne compensatie kan worden verminderd tot een bedrag van € 10.552.
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de derde, vierde en vijfde vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en nader tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een vast te stellen verlies van € 44.998.
De inspecteur concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.603. Subsidiair concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep. Meer subsidiair concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 49.046 en nog meer subsidiair tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een vast te stellen verlies van € 20.366. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de cijfermatige uitwerkingen van de standpunten van de inspecteur niet in geschil zijn.