Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2390, AWB-12_7454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2390, AWB-12_7454

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 maart 2014
Datum publicatie
13 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:2390
Zaaknummer
AWB-12_7454
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024], Zorgverzekeringswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023]

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummers AWB 12/7454 en 12/7455

Uitspraken van 25 maart 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 20 november 2012 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2009 opgelegde:

(1) aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na bezwaar) van € 7.685 en een premie-inkomen van € 27.197 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.96), en

(2) aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) naar een bijdrage-inkomen (na bezwaar) van € 19.512 (aanslagnummer [aanslagnummer].W.96).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Eisden-Maasmechelen (België), en namens de inspecteur [verweerder]. Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst.

Het onderzoek ter zitting is op 11 maart 2014 hervat in Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

In 2009 woonde belanghebbende in België. In dat jaar ontving belanghebbende in België een mijnwerkerspensioen van € 19.512,63. Hij verrichtte in dat jaar geen werkzaamheden in België.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2009 op 85 dagen in Nederland werkzaamheden verricht via het uitzendbureau [uitzendbureau]. Voor deze werkzaamheden heeft belanghebbende een brutoloon van € 7.685 ontvangen.

2.3.

Belanghebbende heeft op 2 juni 2010 zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 ingediend. Hij heeft daarbij geopteerd voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige.

2.4.

De naar aanleiding van de ingediende aangifte door de inspecteur gestelde vragen zijn niet door belanghebbende beantwoord. De inspecteur heeft vervolgens de aanslag IB/PVV over het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 7.685 en naar een premie-inkomen van € 32.127. Tevens heeft de inspecteur de aanslag Zvw over het jaar 2009 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 30.000.

2.5.

Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de bezwaren van belanghebbende ten dele gegrond verklaard en het premie-inkomen verminderd tot € 27.197 en het bijdrage-inkomen tot € 19.512.

2.6.

In geschil is het antwoord op de vraag of Nederland premie volksverzekeringen en premie Zvw mag heffen over de pensioeninkomsten uit België.

2.7.

Artikel 13 van de Verordening nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening) bepaalt (voor zover hier van belang):

“- 1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.

- 2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

a) is op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;

(…)

f) is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een Lid-Staat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.”

2.8.

Vaststaat dat belanghebbende in 2009 in België woonde en via het uitzendbureau [uitzendbureau] op 85 dagen in Nederland werkzaamheden heeft verricht. Ingevolge artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening is belanghebbende in dat geval voor het gehele jaar onderworpen aan de wetgeving in Nederland. In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1990, zaaknummer C-2/89 (Kits van Heijningen) heeft het Hof immers geoordeeld: “dat artikel 13, tweede lid, onderdeel a van de Verordening aldus moet worden uitgelegd, dat iemand die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt en voor een gedeelte van de volle werktijd op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, zowel gedurende de dagen waarop hij deze werkzaamheden uitoefent, als gedurende die waarop hij dat niet doet, aan de wettelijke regeling van die staat is onderworpen”. Nu artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Verordening van toepassing is, mist artikel 13, tweede lid, onderdeel f, van de Verordening toepassing.

2.9.

Nu belanghebbende voor het gehele jaar 2009 onderworpen is aan de wetgeving in Nederland, kan belanghebbende ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Verordening, niet tevens zijn onderworpen aan de wetgeving in België. Er is dan ook in België ten onrechte premie geheven over de pensioeninkomsten van belanghebbende.

2.10.

Uit het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Zvw en artikel 6a van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de vergelijkbare artikelen in de overige volksverzekeringswetten volgt dat belanghebbende is aan te merken als een verzekerde voor de Zvw en de volksverzekeringswetten.

2.11.

Artikel 6 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) bepaalt dat de verzekerde premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Artikel 8, eerste lid, van de Wfsv bepaalt dat premie wordt geheven over het belastbare inkomen uit werk en woning, zoals dat geldt voor een binnenlands belastingplichtige. Hiertoe behoren ook de Belgische pensioeninkomsten.

2.12.

Artikel 41 van de Zvw (tekst: 2009) bepaalt dat de verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd. Artikel 42 van de Zvw bepaalt dat de inkomensafhankelijke bijdrage over een jaar wordt geheven over het bijdrage-inkomen van dat jaar. Ingevolge artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van de Zvw behoort tot het bijdrage-inkomen hetgeen door de verzekeringsplichtige in dat jaar – kort gezegd – is genoten aan belastbaar loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Nu in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 onder meer is bepaald dat loon is al hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, behoren de Belgische pensioeninkomsten tot het bijdrage-inkomen.

2.13.

Uit het voorgaande volgt dat de hiervoor in punt 2.6 vermelde vraag – zoals belanghebbende uiteindelijk ook zelf ter zitting heeft geconcludeerd – bevestigend moet worden beantwoord.

2.14.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

2.15.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 25 maart 2014 door mr. J.W.M. Tijnagel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.A. de Paepe, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.