Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-01-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:373, AWB-13_1782
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-01-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:373, AWB-13_1782
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 januari 2014
- Datum publicatie
- 17 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:373
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:4530, Bekrachtiging/bevestiging
- Herziening: ECLI:NL:HR:2017:6, Afwijzing
- Zaaknummer
- AWB-13_1782
Inhoudsindicatie
AWB 13/1782
Internationaal belastingrecht
Toepassing belastingverdrag Nederland-Duitsland op ontslagvergoeding.
Belanghebbende, inwoner van Nederland, die voor dezelfde werkgever onder andere heeft gewerkt in Nederland en Duitsland, ontvangt een ontslagvergoeding en vraagt voor het deel daarvan dat betrekking heeft op de in Duitsland gewerkte periode, aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Duitsland heft per saldo daarover nauwelijks belasting. De inspecteur geeft aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een aanzienlijk lager bedrag, op grond van een Besluit van de staatssecretaris van 14 november 2007, nr. IFZ 2007/754M (Stcrt. 2007, 227). De rechtbank is van oordeel dat, nu het verdrag op het stuk van de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen Nederland en Duitsland met betrekking tot ontslagvergoedingen als de onderhavige niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, geen sprake is van een onduidelijkheid of een onbillijke dubbele belasting, zodat het overlegartikel bij het verdrag, waarop het Besluit is gebaseerd, daarvoor geen grondslag kan bieden en het Besluit derhalve besluit buiten toepassing moet blijven.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/1782
uitspraak van 24 januari 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 17 december 2010 voor het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.036.581 en daarbij een bedrag van € 194.105 aan inkomen elders belast in aanmerking genomen.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 februari 2013 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 maart 2013, ontvangen bij de rechtbank op 19 maart 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend. Deze is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [verweerder][verweerder]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende woonde in 2007 in Nederland en heeft voor zijn toenmalige in Nederland gevestigde werkgever in de periode vóór 2004 gewerkt in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en België en in de periode vanaf 2004 in Nederland en Duitsland.
Gedurende laatstgenoemde periode heeft belanghebbende voor 58,05% in Nederland en voor 41,95% in Duitsland gewerkt.
Belanghebbende heeft met die werkgever op 27 februari 2007 overeenstemming bereikt over een ontslagvergoeding van € 1.717.500 (hierna: de ontslagvergoeding). Deze overeenkomst is schriftelijk vastgelegd op 12 maart 2007. De arbeidsovereenkomst is beëindigd met ingang van 1 april 2007.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 1.036.581. Belanghebbende heeft in de aangifte een bedrag van € 753.152 aan inkomen elders belast in aanmerking genomen, bestaande uit € 32.660 aan regulier in Duitsland belast loon en € 720.492 ter zake van het aan Duitsland toegerekend deel van de ontslagvergoeding, conform de in 2.1 genoemde verdeling. Belanghebbende heeft dit inkomen in Duitsland aangegeven.
De staatssecretaris van Financiën heeft op 14 november 2007 bij Besluit IFZ 2007/754M (Stcrt. 2007, 227 en hierna: het Besluit) een regeling tussen Nederland en Duitsland gepubliceerd waarin, voor zover hier van belang, de verdeling van de heffingsrechten over ontslagvergoedingen nader is geregeld. De regeling is de uitkomst van een overleg tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland over toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied van 16 juni 1956 (hierna: het Verdrag)
De inspecteur heeft op basis van dat Besluit met dagtekening 17 december 2010 de aanslag vastgesteld en daarbij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend naar een bedrag van € 194.105 aan inkomen elders belast, waarvan € 161.445 (9,4% van de ontslagvergoeding) betrekking heeft op het aan Duitsland toegewezen deel van de ontslagvergoeding.
Duitsland heeft belanghebbende uiteindelijk niet voor de ontslagvergoeding in de belastingheffing betrokken.
3 Geschil
Primair is in geschil of het Besluit toepasbaar is. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Subsidiair is in geschil of belanghebbende, als het Besluit wel kan worden toegepast, het dan alsnog aan Nederland toekomende deel van de ontslagvergoeding (€ 720.492 -/- € 161.445 = € 559.047), met terugwerkende kracht, in 2007 kan aanwenden ter verkrijging van een stamrecht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend conform zijn aangifte. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.