Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:4564, AWB-14_895
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:4564, AWB-14_895
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 juli 2014
- Datum publicatie
- 8 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:4564
- Zaaknummer
- AWB-14_895
Inhoudsindicatie
14/895
Bpm/CO2-uitstoot
De inspecteur heeft belanghebbende een naheffingsaanslag Bpm opgelegd omdat bij de aangifte een lagere CO2-uitstoot was opgegeven dan volgens de fabrieksgegevens.
Belanghebbende heeft niet met een van de wettelijk voorgeschreven meetmethoden aannemelijk gemaakt dat de bij de aangifte aangegeven CO2-uitstoot juist was.
Noch op de Rdw noch op de inspecteur rust de plicht om bij een ter keuring aangeboden auto zelfstandig de CO2-uitstoot te meten.
Beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/895
uitspraak van 17 juli 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [Plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 9 januari 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen ((hierna: Bpm).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, in de persoon van [Directeur], directeur, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft op 27 maart 2012 ten behoeve van de registratie van een uit het buitenland afkomstige nieuwe personenauto van het merk BMW, type 530d Touring, met identificatienummer [identificatienummer] (hierna: de auto), de auto ter keuring aangeboden aan de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: Rdw). Na de goedkeuring heeft belanghebbende op 29 maart 2012 aangifte Bpm gedaan. De aangegeven verschuldigde Bpm was € 13.028 en bestond uit een bedrag van € 8.328 gebaseerd op de catalogusprijs van de auto en een bedrag van € 4.700 voor een in de aangifte vermelde CO2-uitstoot van 145 gram per kilometer. Bij de aangifte is een door de Rdw opgesteld formulier overgelegd dat een CO2-uitstoot vermeldt van 165 gram per kilometer. Belanghebbende heeft de Bpm op 3 april 2012 voldaan.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 6 april 2012 ingelicht dat het bedrag ontvangen was en dat de inspecteur het zogenoemde fiscaal akkoord aan de Rdw, de Rijksdienst voor het Wegverkeer, had afgegeven. De inspecteur heeft in die brief belanghebbende ook meegedeeld dat de aangifte nader gecontroleerd zou worden en dat mogelijk een naheffingsaanslag zou kunnen worden opgelegd.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 23 januari 2013 in kennis gesteld van het voornemen haar een naheffingsaanslag op te leggen omdat in de aangifte een te lage CO2-uitstoot is vermeld, namelijk 145 gram per kilometer in plaats van de door de Rdw vastgestelde 165 gram per kilometer.
De inspecteur heeft met dagtekening van 30 augustus 2013 belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd alsmede bij beschikking € 74 belastingrente in rekening gebracht. Het nageheven bedrag aan Bpm was € 3.740, de rente € 74.
Belanghebbendes bezwaar is bij de uitspraak afgewezen.
In geschil is of de inspecteur is uitgegaan van de juiste CO2-uitstoot van 165 gram per kilometer. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend, de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) bepaalt dat de verschuldigde Bpm onder meer berekend wordt naar de CO2-uitstoot per kilometer van het betrokken voertuig. Het tiende lid van dit artikel (tekst tot 1 juli 2012) bepaalt dat de CO2-uitstoot van een personenauto is, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig richtlijn nr. 80/1268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het brandstofverbruik van motorvoertuigen (PbEG L 375). Artikel 6a van de Uitvoeringsregeling van de Wet bepaalt waaruit de CO2-uitstoot kan blijken. Dit blijkt onder meer uit de voor de auto verleende typegoedkeuring op grond van de Wegenverkeerswet of het door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming.
De inspecteur heeft gesteld dat de Rdw, als een auto ter keuring wordt aangeboden en er een typegoedkeuring is, uitgaat van de door de fabrikant aangeleverde technische gegevens van een auto die de Rdw met behulp van het identificatienummer van de auto ophaalt uit een centraal, ook door de fabrikanten gevoed, Europees gegevensbestand met typegoedkeuringen (EUCARIS). In dit geval gaf dat systeem voor de auto een uitstoot aan van 165 gram per kilometer zoals dat ook op het bij de aangifte overgelegde formulier is vermeld (zie 2.1). De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze stelling.
Belanghebbende heeft gesteld dat de auto bij de invoer is voorzien van een chip die voor een CO2-uitstoot zorgde van 145 gram per kilometer maar dat zij dat niet meer kan bewijzen omdat de auto inmiddels is doorverkocht. Naar het oordeel van de rechtbank rust de bewijslast van afwijkende CO2 uitstoot echter wel op belanghebbende nu zij de meest gerede partij is om dat bewijs te leveren. Zij had dat bewijs kunnen leveren via een keuring die voldoet aan de voorwaarden van artikel 9 Wet BPM maar dat is niet gebeurd. Noch op de RDW, noch op de belastingdienst rust de verplichting om belanghebbende daar uitdrukkelijk op te wijzen in het kader van de registratie- en aangifteprocedure. De Bpm is immers een belasting die op aangifte wordt voldaan en dat houdt in dat degene die aangifte doet ervoor verantwoordelijk is dat de materieel verschuldigde belasting op het juiste bedrag wordt vastgesteld. Nu belanghebbende geen bewijs heeft geleverd over de CO2-uitstoot, is de inspecteur terecht uitgegaan van de EUCARIS-gegevens. De naheffingsaanslag is terecht en tot de juiste bedrag opgelegd.
De grief van belanghebbende dat de inspecteur de naheffingsaanslag onredelijk laat heeft opgelegd kan niet slagen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de inspecteur op grond van artikel 20 van de AWR een naheffingsbevoegdheid heeft van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. De aanslag is binnen deze termijn opgelegd.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen hoogte van de belastingrente ingediend. Die rente is naar het oordeel van de rechtbank juist berekend.
Het beroep gelet op het vorenstaande ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.