Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5107, AWB-13_6441
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5107, AWB-13_6441
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 juli 2014
- Datum publicatie
- 13 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:5107
- Zaaknummer
- AWB-13_6441
Inhoudsindicatie
Vervolgingskosten
In de procedure van belanghebbende met procedurenummer 13/6158 heeft de rechtbank heden geoordeeld dat belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld tegen de aanslag waarop de beschikking vervolgingskosten betrekking heeft. Voor dat geval heeft de ontvanger ter zitting gesteld dat de onderhavige beschikking dient te worden vernietigd. De rechtbank acht dit juist en vernietigt de onderhavige beschikking.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/6441
uitspraak van 17 juli 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft aan belanghebbende bij beschikking van 11 september 2013 vervolgingskosten in rekening gebracht ter zake van de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2005 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.56).
De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013 de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 november 2013, ontvangen bij de rechtbank op 18 november 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014 te Breda. Daar zijn gezamenlijk behandeld de zaken met de rolnummers 13/184 tot en met 13/195, 13/762 tot en met 13/766, 13/1687, 13/3258, 13/3360, 13/5853, 13/6158 en 13/6441. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als de uitspraak aan partijen is verzonden. De pleitnota’s van partijen behoren tot de gedingstukken.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen.
Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2014 aangegeven geen nadere stukken in te dienen. Deze brief is in afschrift verstrekt aan de inspecteur. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De inspecteur heeft met dagtekening 3 december 2012 een “Kennisgeving uitspraak op de bezwaarschriften” aan belanghebbende verzonden op het bezwaar van belanghebbende tegen diverse (navorderings)aanslagen IB/PVV en vermogensbelasting, waaronder de aanslag IB/PVV 2005. Daarin is onder “Bijlage: In beroep gaan” vermeld dat belanghebbende in beroep kan gaan bij de rechtbank als hij het niet eens is met de uitspraak van de Belastingdienst. De aanslag IB/PVV 1995 is in bezwaar gehandhaafd, waardoor geen verminderingsbeschikking is gevolgd.
Naar aanleiding van de in 2.1 vermelde brief heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep ingesteld. De gemachtigde van belanghebbende heeft in dit beroepschrift in de aanhef niet de aanslag IB/PVV 2005 genoemd. Hij heeft voornoemde brief als bijlage bij zijn beroepschrift aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft naar aanleiding van dit beroepschrift geen procedure aangemaakt betreffende de aanslag IB/PVV 2005.
De ontvanger heeft geconcludeerd dat belanghebbende geen beroep had ingesteld tegen de aanslag IB/PVV 2005. Derhalve is het uitstel van betaling van deze aanslag vervallen op 10 april 2013. De ontvanger heeft belanghebbende bij brief van 16 mei 2013 erop gewezen dat hij geen beroep had ingesteld tegen de aanslag IB/PVV 2005. Een nieuw verzoek om uitstel is door de ontvanger op 7 juni 2013 afgewezen.
Op 8 augustus 2013 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden, vermeerderd met € 15 aanmaningskosten. Op 11 september 2013 is aan belanghebbende een dwangbevel uitgevaardigd. De kosten van betekening van dit dwangbevel bedragen € 461. De in geschil zijnde beschikking vervolgingskosten betreft de bij dwangbevel aan belanghebbende in rekening gebrachte vervolgingskosten van in totaal € 476 (€ 15 + € 461).
Bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2013 heeft de ontvanger de beschikking vervolgingskosten gehandhaafd, met als motivering dat belanghebbende geen beroep had ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op onder meer de aanslag IB/PVV 2005.
Op 12 november 2013 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de rechtbank geschreven dat hij met zijn beroepschrift heeft bedoeld mede beroep in te stellen tegen de aanslag IB/PVV 2005. Naar aanleiding van deze brief heeft de rechtbank een procedure aangemaakt met procedurenummer 13/6158.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de beschikking vervolgingskosten terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende tijdig beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2005.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.