Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5247, AWB-13_4999

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-07-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5247, AWB-13_4999

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
24 juli 2014
Datum publicatie
7 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:5247
Zaaknummer
AWB-13_4999
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023]

Inhoudsindicatie

Vrijval herinvesteringsreserve. ‘Begin van uitvoering’ zoals bedoeld in artikel 3.54, vijfde lid, aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001.

De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van een ‘begin van uitvoering’ aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende in 2010 een (voldoende) concreet voornemen had te investeren in het boomkronenpad en dat ter zake voldoende concrete afspraken zijn gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/4999

uitspraak van 24 juli 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 1 augustus 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer: [aanslagnummer].V.06.0112) en de daarbij vastgestelde verliesverrekeningsbeschikking.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] en de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Grathem en namens de inspecteur, [verweerder]

.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Ter zake van in 2005 en 2007 behaalde boekwinsten van € 180.000 respectievelijk € 28.320 heeft belanghebbende in de onderscheidenlijke jaren op grond van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd van totaal € 208.320.

2.2.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2010 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van nihil, bestaande uit een belastbare winst van € 6.407 verminderd met verliezen uit voorgaande jaren tot een bedrag van € 6.407. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag een vrijval van de HIR van € 208.320 in aanmerking genomen en de belastbare winst vastgesteld op € 214.727. De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 is na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren van € 14.626 gebaseerd op een belastbaar bedrag € 200.101. In de aanslag ligt derhalve de beschikking besloten dat het over 2010 verrekende verlies € 14.626 bedraagt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen en, zo begrijpt de rechtbank, de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking gehandhaafd.

2.3.

In geschil is het antwoord op de vraag of de HIR in het jaar 2010 terecht tot de winst is gerekend. Meer specifiek is in geschil of de herinvesteringstermijn ter zake van de in 2005 en 2007 gevormde HIR op grond van artikel 3.54, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 moet worden verlengd.

Belanghebbende beantwoordt de laatste vraag bevestigend, de inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.

2.3.1.

Vast staat dat de herinvesteringstermijn van drie jaar als bedoeld in de aanhef van artikel 3.54, vijfde lid, van de Wet IB 2001 ter zake van het in 2005 gevormde deel van de HIR reeds in 2008 is verstreken. Indien het gelijk aan de zijde van de inspecteur is, is tussen partijen niet in geschil dat de gehele HIR in het onderhavige jaar 2010 moet vrijvallen. Naar de rechtbank partijen begrijpt, is voor dat geval niet in geschil dat de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking op de juiste bedragen zijn vastgesteld.

2.4.

Artikel 3.54, vijfde lid, aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001 luidt als volgt:

“5. Een herinvesteringsreserve wordt uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, behalve voorzover:

(…)

b. de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.”

Uit het voorgaande volgt dat voor verlenging van de herinvesteringstermijn allereerst vereist is dat aan de herinvestering een ‘begin van uitvoering’ is gegeven. Voor een ‘begin van uitvoering’ is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval vereist dat voldoende concrete afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de aanschaffing of voortbrenging van het bedrijfsmiddel waarin wordt of gaat worden geïnvesteerd. Indien in dat geval een vertraging optreedt door een bijzondere omstandigheid kan die vertraging de belastingplichtige niet worden tegengeworpen en is verlenging van de herinvesteringstermijn aan de orde.

2.5.

Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, stelt dat sprake is van een ‘begin van uitvoering’, aangezien zij voornemens was te investeren in de aanleg van een boomkronenpad in het [park] gelegen in de [gemeente A] (hierna: het boomkronenpad). Ter onderbouwing van haar stelling wijst belanghebbende op de aandeelhouderswisseling van 2005 bij belanghebbende die volgens haar was vereist om te kunnen investeren in het boomkronenpad aangezien de toenmalige medeaandeelhouder die investering niet ambieerde. Ook wijst belanghebbende op afspraken met de (beoogde) mede-exploitanten van het boomkronenpad, het echtpaar [X - Y].

2.6.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet is geslaagd aannemelijk te maken dat zij in 2010 een (voldoende) concreet voornemen had te investeren in het boomkronenpad en dat ter zake voldoende concrete afspraken zijn gemaakt. Belanghebbende heeft haar stelling onvoldoende met stukken of anderszins onderbouwd. Het enige gedingstuk waarin belanghebbendes naam in combinatie met de plannen voor het boomkronenpad wordt genoemd, is de door haar (directeur) opgezette concept e-mail die is gericht aan het echtpaar [X - Y]. Nu niet is gebleken dat dit ongedateerde e-mailbericht is verzonden, kent de rechtbank daaraan geen bewijskracht toe. Dat de investering in het boomkronenpad volgens belanghebbende uiteindelijk niet is doorgegaan vanwege het overlijden van de heer [X] en het handelen van de [gemeente A] en de [Provincie A] maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Die omstandigheden rechtvaardigen immers niet de conclusie dat het vereiste van een ‘begin van uitvoering’ voor belanghebbende niet geldt.

2.7.

Voor het onderhavige geschil acht de rechtbank uitsluitend van belang of ultimo 2010 sprake is van een ‘begin van uitvoering’. Latere gebeurtenissen die een voortzetting zouden zijn van de gestrande herinvestering in het Boomkronenpad, zoals de door belanghebbende aangevoerde onderhandelingen sinds 2013 met de [gemeente A] en de [Provincie A] voor de bouw van een tankstation, doen dus niet ter zake.

2.8.

Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een ‘begin van uitvoering’ kan in het midden blijven of sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van onderdeel b van het vijfde lid van artikel 3.54 van de Wet IB 2001. Hetgeen belanghebbende daartoe heeft gesteld, behoeft dan ook geen behandeling.

2.9.

Gelet op het vorenstaande moet de in geschil zijnde vraag ontkennend worden beantwoord en is, gezien het vermelde in 2.3.1, het beroep ongegrond verklaard.

2.10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 24 juli 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter,

mr. W.A.P. van Roij en mr.drs. M.M. Breij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.