Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-08-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5490, AWB-14_1119
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-08-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5490, AWB-14_1119
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 1 augustus 2014
- Datum publicatie
- 22 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:5490
- Zaaknummer
- AWB-14_1119
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar de waarde van de woning verminderd naar de door belanghebbende in het bezwaarschrift genoemde waarde en een kostenvergoeding toegekend. Daarbij kon de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank afzien van een hoorgesprek, nu hij ervan uit kon gaan dat volledig aan het bezwaar tegemoet werd gekomen. Daaraan doet niet af dat belanghebbende zich het recht voorbehield zijn bezwaar nog aan te vullen. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat daartoe geen aanleiding bestaat.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/1119
uitspraak van 1 augustus 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de heffingsambtenaar van 13 januari 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2013.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2014 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Venhuizen, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2012 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het kalenderjaar 2013 op € 165.000. Gelijktijdig is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2013 bekend gemaakt. In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar, overeenkomstig de door belanghebbende in haar bezwaarschrift bepleite waarde, de waarde verminderd tot € 124.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een tussenwoning, gebouwd omstreeks 1920. De inhoud van de woning is ongeveer 290m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 1 are en 19 ca.
In geschil is de waarde van de woning per de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit thans een waarde van € 105.000. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 27 oktober 2011 door [taxateur M], taxateur bij [kantoornaam taxateur M]. In dit taxatierapport, dat is opgemaakt in het kader van de verkrijging van een hypotheek ter financiering van de woning, wordt verwezen naar verkopen in [straat] in de jaren 2002 tot en met 2004 en 2008 tot en met 2010. In het taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 134.000.
De bewijslast van de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft het taxatieverslag overgelegd dat in de bezwaarfase is opgemaakt, nadat de taxateur de woning heeft bezocht. Daarbij is geconcludeerd dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld in vergelijking tot de referentieobjecten. In de uitspraken op bezwaar is de waarde van de woning verminderd tot € 124.000. Deze waarde is gebaseerd op de bevindingen tijdens de hertaxatie, op de prijs die belanghebbende bij aankoop van de woning op 2 december 2011 heeft betaald (€ 135.000) en op het door belanghebbende overgelegde taxatierapport en het “Inventarisatieformulier aankoopgegevens woningen”.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat belanghebbende de woning slechts één maand voor de waardepeildatum heeft gekocht voor een bedrag van € 135.000. Daarnaast acht de rechtbank de in het taxatieverslag gehanteerde referentieobjecten zeer goed vergelijkbaar met de woning. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Belanghebbende heeft haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Dit geldt temeer voor haar stelling dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Belanghebbende heeft geen vergelijkbare objecten aangedragen die, zoals zij stelt, lager zijn gewaardeerd dan de woning. Aan de stelling van belanghebbende dat de prijzen van koopwoningen in 2012 met 10% zijn gedaald, gaat de rechtbank voorbij. Aan de algemene waardeontwikkeling van onroerende zaken in de gemeente Waalwijk kan namelijk onvoldoende betekenis worden toegekend voor de waarde van de woning. Daarnaast acht de rechtbank de waarde van de woning voldoende verminderd ten opzichte van de datum van aankoop.
Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat het motiveringsbeginsel is geschonden wijst de rechtbank er op dat volgens vaste jurisprudentie de loop van de procedure in belastingzaken meebrengt dat schending van het motiveringsbeginsel alleen tot gevolg heeft dat de rechtbank, zo deze de uitspraak van de inspecteur bevestigt, verplicht is zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen. Een eventueel motiveringsgebrek kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de beschikking.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat het hoorrecht is geschonden, omdat de heffingsambtenaar geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van belanghebbende om te worden gehoord alvorens hij uitspraak deed. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende onder meer het volgende opgenomen:
“Op basis van de bij mij beschikbare administratieve gegevens kan de WOZ-waarde van het onderhavige WOZ-object van de belanghebbende per waardepeildatum 1-1-2012 niet hoger zijn dan 124.000 euro. (…) Wij behouden ons het recht voor de motivatie nader aan te vullen. (…) Belanghebbende verzoekt om vergoeding van (proces)kosten op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht en het besluit proceskosten bestuursrecht. (…) Indien u niet geheel tegemoet komt aan dit bezwaar wil er – alvorens u definitief uitspraak doet – gebruik gemaakt worden van het recht van horen.”
In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning verminderd tot € 124.000 en de aanslagen onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd. Tevens is een kostenvergoeding toegekend van € 243, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van artikel 7:3, onderdeel e, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het onderhavige geval sprake, zodat de heffingsambtenaar van het horen kon afzien. Daaraan doet niet af dat de waarde van € 124.000 volgens belanghebbende slechts een administratieve inschatting was van een maximale waarde van de woning en dat in het bezwaarschrift het voorbehoud is gemaakt om het bezwaar nader aan te vullen. Naar het oordeel van de rechtbank kon de heffingsambtenaar, gelet op de tekst van het bezwaarschrift en het uitblijven van een nadere motivering door belanghebbende, ervan uitgaan dat met zijn uitspraken op bezwaar volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet werd gekomen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten door de heffingsambtenaar aan belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank ter zitting verzocht om belanghebbende te veroordelen in de proceskosten die door de heffingsambtenaar zijn gemaakt. De heffingsambtenaar voert daartoe aan dat belanghebbende in de beroepsfase een andere waarde bepleit dan in de bezwaarfase en dat de beroepsprocedure onnodig was en te wijten is aan de handelwijze van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank kan weliswaar het een en ander worden aangemerkt op de wijze waarop namens belanghebbende de procedure is gevoerd en is het niet onwaarschijnlijk dat bij een andere opstelling de onderhavige procedure had kunnen worden vermeden, maar leidt een en ander niet tot de gevolgtrekking dat sprake is van onredelijk gebruik van het procesrecht door belanghebbende. Derhalve bestaat geen aanleiding om belanghebbende in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen.
Deze uitspraak is gedaan op 1 augustus 2014 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.