Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-08-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5491, AWB-13_6694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-08-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5491, AWB-13_6694

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 augustus 2014
Datum publicatie
1 september 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:5491
Zaaknummer
AWB-13_6694
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft, onder meer op basis van een descente, geoordeeld dat de bij belanghebbende in bedrijf zijnde bestelauto niet zodanig ruikt en is vervuild dat deze ongeschikt zou zijn voor privégebruik. Wel is, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van ter beschikking stelling aan de werknemers in de zin van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 en van doorlopend afwisselend gebruik van de bestelauto door de werknemers, waardoor de eindheffingsregeling van toepassing is. De rechtbank vernietigt de boete over het jaar 2012, aangezien de boeten over de overige jaren ook zijn vernietigd en de rechtbank geen sprake acht van opzet dan wel grove schuld.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/6694 tot en met 13/6698

uitspraak van 1 augustus 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 23 oktober 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor de jaren 2008 tot en met 2012 opgelegde naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2014 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A], vergezeld van de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Breda, en namens de inspecteur, [verweerder].

Het onderzoek ter zitting is tussentijds geschorst en nadien hervat teneinde, op de voet van art. 8:50 van de Awb een onderzoek ter plaatse in te stellen op een nabijgelegen parkeerplaats, alwaar de huidige bestelauto van belanghebbende was geparkeerd. In aanwezigheid van partijen is de bestelauto van zowel de binnen- als de buitenkant bekeken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de descente. Deze zijn opgenomen in het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslagen tot bedragen berekend overeenkomstig de eindheffingsregeling als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d (voor de jaren 2008 tot en met 2010: onderdeel e) van de Wet LB;

- vernietigt de vergrijpboete bij de naheffingsaanslag over het jaar 2012;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.461;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

De onderneming van belanghebbende is gericht op het bakken van brood, banket en aanverwante producten, alsmede de verkoop daarvan aan bedrijven en particulieren.[B] is werkzaam in de productie. [A] verricht administratieve en ondersteunende werkzaamheden. Naast [B] en [A] zijn zes andere werknemers in dienst bij belanghebbende. Belanghebbende was in de periode van 2 juli 2008 tot en met 11 januari 2011 onder meer in het bezit van een bestelauto van het merk Mercedes 110 CDI met kenteken [kenteken 1]. Vanaf 11 januari 2011 tot op heden is voormelde bestelauto vervangen door een bestelauto van het merk Opel Vivaro, met kenteken [kenteken 2]. Voor wat betreft de uitvoering van de bestelauto’s en de daarmee verrichte werkzaamheden zijn partijen het erover eens dat die moeten worden geacht identiek te zijn. De rechtbank zal partijen daarin volgen. De bestelauto’s worden zakelijk bereden door de werknemers met een rijbewijs. Dit betreffen zes werknemers, inclusief de heer en [A]. Belanghebbende heeft geen (sluitende) kilometeradministratie bijgehouden.

2.2.

Op 7 mei 2012 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding daarvan zijn aan belanghebbende correcties ter zake van privégebruik auto aangekondigd. Aan belanghebbende zijn over de jaren 2008 tot en met 2012, in totaal, vijf naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd. Daarbij zijn vergrijpboeten vastgesteld, welke in de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2008 tot en met 2011 zijn vernietigd. Aan belanghebbende is in verband daarmee een kostenvergoeding toegekend van, in totaal, € 353. De naheffingsaanslagen en de vergrijpboete over het jaar 2012 zijn in stand gebleven.

2.3.

Op basis van de descente, de door belanghebbende overgelegde foto’s en hetgeen partijen hebben gesteld, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast met betrekking tot de huidige bestelauto van belanghebbende. Het betreft een witte bestelauto van het merk Opel Vivaro, met kenteken [kenteken 2], welke aan alle zijden is voorzien van reclame. In de laadruimte hangt een ingebouwde koelinstallatie aan het plafond. Verder zijn in de laadruimte geen zaken aanwezig die niet gemakkelijk verwijderd kunnen worden. De wanden van de bestelauto zijn geïsoleerd. In de laadruimte kunnen geen personen worden vervoerd, slechts goederen. De bestelauto heeft geen trekhaak. In de bestuurderscabine is naast een stoel voor de bestuurder ook een stoel voor een bijrijder aanwezig. Deze stoel is ongeveer 1,5 maal zo groot als de stoel van de bestuurder. In de bestuurderscabine is ook een bedieningspaneel aanwezig voor de koelinstallatie. Ten tijde van de descente heeft de rechtbank in de bestuurderscabine van de bestelauto een lichte geur waargenomen die, naar het oordeel van de rechtbank, niet heel onaangenaam is. Ook heeft de rechtbank een lichte vervuiling van de bestuurderscabine waargenomen.

2.4.

In geschil is of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboete over het jaar 2012 terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd dan wel vastgesteld. Belanghebbende stelt primair dat de bestelauto’s niet aan de werknemers ter beschikking zijn gesteld in de zin van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Subsidiair stelt belanghebbende dat de waarde van het privégebruik van de bestelauto’s aangemerkt moet worden als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d (voor de jaren 2008 tot en met 2010: onderdeel e) van de Wet LB.

2.5.

Ingevolge artikel 13bis van de Wet LB wordt, indien de auto ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld, het voordeel tot het loon gerekend. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. De bewijslast daarvoor rust op belanghebbende.

Onder auto wordt verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen en met uitzondering van de bestelauto die buiten de werktijd niet gebruikt kan worden of de bestelauto waarvoor een verbod op privégebruik geldt.

2.6.

Belanghebbende stelt dat de huidige bestelauto niet geschikt is voor privévervoer. Hetzelfde geldt volgens belanghebbende voor de vorige bestelauto. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat in de laadruimte, op de koelinstallatie na, geen zaken aanwezig zijn die niet gemakkelijk verwijderd kunnen worden en dat de aanwezige geur en de mate van vervuiling niet van dien aard zijn dat naar zijn aard privégebruik praktisch uitgesloten is.

2.7.

Op belanghebbende rust de bewijslast te doen blijken - dat wil zeggen overtuigend aan te tonen - dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Belanghebbende heeft gesteld, maar niet aangetoond, dat de auto niet voor privédoeleinden ter beschikking was gesteld. Nu vaststaat dat er voor deze auto geen (sluitende) kilometeradministratie is bijgehouden, dient er vanuit te worden gegaan dat de auto ook voor privédoeleinden door de werknemers gebruikt kon worden en dus daarvoor ter beschikking stond. Belanghebbende heeft ook geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De enkele stelling van belanghebbende dat de auto alleen zakelijk werd gebruikt, is daartoe onvoldoende.

2.8.

Belanghebbende heeft gesteld dat bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat zij geen bijtelling verschuldigd was, omdat medewerkers van de Belastingdienst na een bedrijfsbezoek bij belanghebbende in 2007 geen bijtelling hebben toegepast, terwijl belanghebbende ook toen over een bestelauto beschikte die aan werknemers ter beschikking was gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel. Belanghebbende heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat tijdens het bedrijfsbezoek in 2007 het gebruik van de bestelauto expliciet is onderzocht. Het rapport van het bedrijfsbezoek geeft daarvan ook geen blijk. Daarnaast beschikte belanghebbende in 2007 niet over dezelfde bestelauto als in de onderhavige jaren, terwijl de aard en inrichting van de bestelauto cruciaal is bij de beoordeling van de vraag of een bijtelling vereist is.

2.9.

Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank belanghebbendes primaire standpunt.

2.10.

Met betrekking tot belanghebbendes subsidiaire standpunt heeft het volgende te gelden. Op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel d (voor de jaren 2008 tot en met 2010: onderdeel e) van de Wet LB wordt onder eindheffingsbestanddelen onder meer verstaan “loon ter zake van een voor privé-doeleinden ter beschikking gestelde bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, indien in verband met de aard van het werk die bestelauto doorlopend afwisselend gebruikt wordt door twee of meer werknemers en in verband daarmee bezwaarlijk is vast te stellen of en aan wie die bestelauto voor privé-doeleinden ter beschikking is gesteld, met dien verstande dat in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, de verschuldigde belasting over dit loon op jaarbasis per bestelauto € 300 bedraagt en bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot dit loon”.

2.11.

Naar de rechtbank begrijpt is tussen partijen enkel in geschil of sprake is van doorlopend afwisselend gebruik. Belanghebbende heeft in dit kader gesteld dat de vier werknemers die de bestelauto gebruiken (naast [B] en [A]), er dagelijks en afwisselend in rijden, aangezien de bestelauto onder andere wordt gebruikt voor het halen van goederen die nodig zijn voor het productieproces en voor het bezorgen van worstenbrood en dergelijke. In verband daarmee is de bestelauto dagelijks meerdere malen in gebruik. Gelet op de geloofwaardige verklaring van belanghebbende en gelet op de aard van de onderneming acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is van doorlopend afwisselend gebruik. Derhalve is belanghebbende eindheffing verschuldigd over de bijtelling privégebruik auto.

2.12.

Gelet op het vorenstaande dienen de onderhavige naheffingsaanslagen te worden verminderd tot bedragen berekend overeenkomstig de eindheffingsregeling als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel d (voor de jaren 2008 tot en met 2010: onderdeel e) van de Wet LB. Derhalve is het beroep gegrond verklaard.

2.13.

Met betrekking tot de vastgestelde vergrijpboeten stelt de rechtbank vast dat de boetebeschikkingen over de jaren 2008 tot en met 2011 in de uitspraken op bezwaar zijn vernietigd. Uit de uitspraak op bezwaar over het jaar 2012 blijkt dat aan belanghebbende een voorstel is gedaan waarbij de vergrijpboete ook voor dat jaar zou worden kwijtgescholden, maar dat belanghebbende met het voorstel niet akkoord is gegaan. Als gevolg daarvan is de vergrijpboete over het jaar 2012 in stand gebleven, terwijl de vergrijpboeten over de overige jaren zijn vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van opzet dan wel grove schuld aan de zijde van belanghebbende en had de inspecteur, nu de omstandigheden op basis waarvan hij de boeten over de jaren 2008 tot en met 2011 heeft vernietigd, in 2012 niet anders waren, tevens de vergrijpboete over het jaar 2012 moeten vernietigen. De rechtbank doet daarom wat de inspecteur had behoren te doen en vernietigt de vergrijpboete over het jaar 2012.

2.14.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.461 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1,5). De rechtbank beschouwt de zaken met procedurenummers 13/6694 tot en met 13/6698 als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit.

Deze uitspraak is gedaan op 1 augustus 2014 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.