Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6784, AWB-12_6173
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-09-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:6784, AWB-12_6173
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 30 september 2014
- Datum publicatie
- 19 december 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:6784
- Zaaknummer
- AWB-12_6173
Inhoudsindicatie
Geen naheffing Bpm bij tijdelijk gebruik van in het buitenland geregistreerde auto. Belanghebbende heeft een in Duitsland geregistreerde auto gehuurd. Daarvoor was € 22.313 Bpm op aangifte voldaan die is teruggegeven na het arrest HvJ VAV-Autovermietung GmbH, C-91/10. Belanghebbende heeft de auto twee maanden in Nederland gebruikt. De inspecteur heeft een nieuwe naheffingsaanslag Bpm opgelegd ter hoogte van het deel van de Bpm dat is toe te rekenen aan het feitelijk gebruik in Nederland. De rechtbank oordeelt dat naheffing niet mogelijk is. De wet Bpm voorziet niet in het op aangifte voldoen van een evenredig deel van de Bpm, gerelateerd aan het feitelijk gebruik van de auto in Nederland, zodat geen sprake is van de situatie dat de op aangifte verschuldigde belasting niet is betaald. Artikel 20 AWR maakt alleen voor die situaties naheffing mogelijk.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/6173
uitspraak van 30 september 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 18 oktober 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) over het tijdvak 5 november 2009 tot en met 31 december 2009.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door de enkelvoudige belastingkamer op 16 september 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Westerhoven, en namens de inspecteur,[gemachtigde].
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat een nadere mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.209;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende heeft op of rond 9 november 2009 aangifte gedaan voor de Bpm ter zake van de registratie van een in Duitsland geregistreerde personenauto, merk Audi, identificatienummer [nummer] (de auto) en € 22.313 Bpm op aangifte voldaan. Na bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur teruggaaf verleend van het gehele op aangifte voldane bedrag. Vervolgens is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft de auto met het Duitse kenteken gehuurd en van 5 november 2009 tot en met 31 december 2009 in Nederland gebruikt.
De teruggaaf van € 22.313 Bpm is verleend nadat de inspecteur in een soortgelijke zaak in het ongelijk was gesteld. Dat betrof de zaak die bij de rechtbank was geregistreerd onder procedurenummer 09/2685. In die zaak heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU (HvJ). De rechtbank heeft in die zaak overwogen:
Bij beschikking van 29 september 2010, VAV-Autovermietung GmbH, C-91/10, heeft het HvJ onder meer overwogen:
‘26.Opdat het bedrag van een belasting als die aan de orde in het hoofdgeding in overeenstemming zou zijn met het evenredigheidsbeginsel, moet bij de berekening ervan rekening worden gehouden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig of met het gebruik van dit voertuig op het desbetreffende wegennet (zie in die zin reeds aangehaalde beschikkingen Van de Coevering, punten 25, 31 en 32, en Ilhan, punten 19, 20 en 24).
27.Voor zover de wettelijke regeling in Nederland wonende of gevestigde personen die hoofdzakelijk in deze lidstaat een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruiken, vanaf de aanvang van het gebruik van een motorvoertuig op het Nederlandse wegennet verplicht tot betaling van het volledige bedrag van de betrokken belasting zonder rekening te houden met de duur van de huurovereenkomst van het betrokken voertuig en met het gebruik ervan op het Nederlandse wegennet, wordt bijgevolg door deze wettelijke regeling een belasting geheven die niet evenredig is aan de gebruiksduur van genoemd voertuig in de eerste lidstaat, ook al bepaalt deze wet dat het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op dit wegennet, na einde van dit gebruik zonder rente wordt terugbetaald.
28.De wijzigingen die in deze wettelijke regeling zijn aangebracht, voldoen dus niet aan de door het Hof in de reeds aangehaalde beschikkingen Van de Coevering en Ilhan gestelde eisen.’
en voor recht verklaard:
‘De artikelen 49 EG tot en met 55 EG verzetten zich tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een in een lidstaat woonachtige of gevestigde persoon die in deze lidstaat een in een andere lidstaat geregistreerd en gehuurd voertuig gebruikt, verplicht is om ter zake van de aanvang van het gebruik met dit voertuig van de weg van eerstbedoelde lidstaat de volledige belasting te betalen waarvan het restbedrag, dat wordt berekend aan de hand van de gebruiksduur van dit voertuig op het wegennet, na einde van het gebruik zonder rente wordt terugbetaald.’”
De rechtbank heeft vervolgens in de zaak met rolnummer 09/2685 teruggave gelast van de op aangifte voldane Bpm met de volgende overweging:
- Het HvJ heeft beslist dat de artikelen 49 EG tot en met 55 EG zich verzetten tegen de Nederlandse wettelijke regeling, nu de wet niet de mogelijkheid geeft om tijdsevenredig BPM te betalen in situaties van tijdelijke verhuur van een auto vanuit een andere EU-staat.
- Nu de Wet BPM niet de mogelijkheid biedt van een tijdsevenredige voldoening op aangifte, dient het gehele bedrag dat op aangifte is voldaan te worden teruggegeven. Belanghebbende heeft daar ook om gevraagd.
De inspecteur heeft ook de op aangifte voldane Bpm voor de onderhavige auto teruggegeven. De onderhavige auto is uiteindelijk niet in Nederland geregistreerd. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd ter zake van het gebruik met de auto van de Nederlandse weg in bovengenoemd tijdvak. Niet in geschil is dat de auto in die periode feitelijk aan belanghebbende ter beschikking stond en in Nederland heeft gereden. De inspecteur meent dat naheffing mogelijk is en verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 26 van het HvJ. Belanghebbende meent dat heffing van Bpm bij kortlopend gebruik in Nederland van een in het buitenland geregistreerde, gehuurde auto niet mogelijk is.
De Wet Bpm bepaalt dat de belasting voor niet in Nederland geregistreerde auto’s verschuldigd is ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland (artikel 1, vijfde lid, Wet Bpm), dat die belasting op aangifte moet worden voldaan vóór aanvang van het gebruik van de weg (artikel 6, tweede lid, onderdeel a, ten derde, Wet Bpm) en dat de aangifte gelijktijdig met de betaling moet worden gedaan (artikel 6, tweede lid, onderdeel b, Wet Bpm).
Artikel 12b Wet Bpm bepaalt dat bij constatering van het gebruik van de weg met een auto waarvoor de ter zake van het in artikel 1, zesde lid, Wet Bpm genoemde feit verschuldigde belasting niet is betaald, belasting kan worden nageheven van degene die de auto feitelijk ter beschikking heeft en dat het tijdstip van aanvang van dat gebruik wordt gesteld op het tijdstip van constatering.
In de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel waarmee artikel 12b Wet Bpm werd ingevoerd (MvT, Kamerstukken II 2002/03, 28 608, nr. 3 Kamerstukken II 2002/03, 28 608, nr. 3, p. 37) is onder meer het volgende opgemerkt:
'In artikel 12b wordt de situatie geregeld voor Nederlandse ingezetenen die hier te lande rijden in een niet geregistreerd motorrijtuig (dat zijn personenauto's en motorrijwielen met een buitenlands kenteken). Het tijdstip van aanvang van het gebruik van de weg wordt gelijkgesteld met het tijdstip van constatering. Hiermee wordt een praktische oplossing geboden voor het in het algemene deel van de toelichting gesignaleerde probleem.'
( ).
De rechtbank leidt uit de in 2.8 vermelde wetsgeschiedenis af dat de wetgever met de invoering van artikel 12b Wet Bpm niet heeft beoogd af te wijken van het uitgangspunt van artikel 20 van de AWR dat naheffing alleen mogelijk is indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald.
Zoals de rechtbank heeft overwogen in de zaak met rolnummer 09/2685 bood de wet in 2009 niet de mogelijkheid om de ter zake van kortstondig gebruik van de weg verschuldigde Bpm op aangifte te betalen. Derhalve doet zich hier niet de situatie voor dat de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan niet is betaald, zodat naheffing niet mogelijk is.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
Nu het beroep gegrond is vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank zal, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, een proceskostenvergoeding toekennen van € 235 voor de bezwaarfase (indienen bezwaarschrift) plus € 974 voor de beroepsfase (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 9 juli 2014 met een waarde per punt van € 487 met toepassing van een wegingsfactor 1) of € 1.209.
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mrs. C.A.F.M. Stassen en mr. drs. M.M. de Werd, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.