Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7559, AWB - 14 _ 3882

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7559, AWB - 14 _ 3882

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
6 november 2014
Datum publicatie
27 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:7559
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3882
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 24b

Inhoudsindicatie

Artikel 24b Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2010 ECLI:NL:HR:2010:BK3103 oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van een verboden discriminatie tussen houders van een bestelauto die ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet OB, voor wie een verlaagd motorrijtuigenbelastingtarief geldt, en houders van een bestelauto die dat niet zijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 14/3882

Uitspraak van 6 november 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft voor het tijdvak 2 januari 2014 tot en met 1 april 2014 op aangifte € 452 aan motorrijtuigenbelasting voldaan, waarvan € 150 is betaald op 27 januari 2014. Belanghebbende heeft tegen die voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2014 het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 24 juni 2014, ontvangen bij de rechtbank op 25 juni 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds 2 januari 2004 houder van een bestelauto van het merk Volkswagen met het kenteken [kenteken] (hierna: de bestelauto). De bestelauto voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, in verbinding met artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet mrb).

2.2.

Belanghebbende is geen ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).

2.3.

Over het (driemaands)tijdvak van 2 januari 2014 tot en met 1 april 2014 heeft de inspecteur de op aangifte te betalen motorrijtuigenbelasting voor het houden van de bestelauto vastgesteld op € 452 per kwartaal. Dit bedrag is op grond van artikel 24 in verbinding met artikel 23 van de Wet mrb berekend naar het tarief voor het houden van een personenauto.

2.4.

Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de belasting in maandelijkse termijnen te betalen (artikel 15, tweede lid, Wet mrb) en op 27 januari 2014 over de eerste maand € 150 via automatische incasso betaald. Belanghebbende heeft op 27 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen de voldoening van dit bedrag. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.

2.5.

Met toestemming van partijen is een mondelinge behandeling van de zaak achterwege gebleven. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden en te bevorderen dat alle voorliggende zaken worden aangehouden en dat één uitspraak wordt gedaan in één proefprocedure door één rechtbank.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of sprake is van verboden discriminatie tussen houders van een bestelauto die ondernemer zijn in de zin van artikel 7 van de Wet OB en houders van een bestelauto die dat niet zijn, omdat voor de eerste groep een verlaagd motorrijtuigenbelastingtarief geldt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag met een beroep op het (verdragsrechtelijk) gelijkheidsbeginsel bevestigend, de inspecteur ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van het verschil tussen de op aangifte op grond van artikel 23 van de Wet mrb voldane belasting naar het tarief voor een personenauto en de op de grond van artikel 24b van de Wet mrb verschuldigde belasting naar het tarief van een bestelauto, zoals dit laatstgenoemde tarief geldt voor een ondernemer in de zin van de Wet OB die de bestelauto houdt. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing