Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8313, AWB - 14 _ 4135
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8313, AWB - 14 _ 4135
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 december 2014
- Datum publicatie
- 6 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:8313
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 4135
Inhoudsindicatie
Gemeente komt haar inzamelverplichting, door het niet aanbieden van een afvalcontainer aan belanghebbende, in de zin van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer niet na. De aanslag afvalstoffenheffing kan daarom niet in stand blijven.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/4135
uitspraak van 4 december 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 4 juni 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag afvalstoffenheffing 2014.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2014 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde [gemachtigde], en namens de heffingsambtenaar, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de aanslag afvalstoffenheffing 2014;
- -
-
gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Vooraf: schending hoorplicht?
Vast staat dat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord. Volgens belanghebbende is sprake van schending van de hoorplicht. De rechtbank overweegt hierover het volgende. In de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) is als uitgangspunt opgenomen dat er een hoorgesprek plaatsvindt tijdens de bezwaarprocedure. In het fiscale procesrecht is daarop een uitzondering gemaakt. Artikel 25, eerste lid, van de AWR bepaalt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awb slechts een hoorzitting plaatsvindt indien een belanghebbende daarom verzoekt. Nu belanghebbende dat niet heeft gedaan is geen sprake van schending van de hoorplicht.
Inhoudelijk
Belanghebbende woonde op 1 januari 2014 in het appartement aan de [adres] te [woonplaats] en voerde een eenpersoonshuishouden. Het appartement maakt deel uit van een appartementencomplex.
De bewoners van het appartementencomplex maken gebruik van een gemeenschappelijke afvalcontainer, niet zijnde een door de gemeente ter beschikking gestelde gemeenschappelijke container, die door een particulier bedrijf wordt geledigd. Belanghebbende, evenals de andere bewoners van het appartementencomplex, betalen daarvoor een bedrag aan de eigenaar van het appartementencomplex, dat in de huurprijs is begrepen.
De gemeente heeft omstreeks 2009 aan de eerste bewoners van het appartementencomplex individuele afvalcontainers uitgereikt ten behoeve van de afvalinzameling. Deze afvalcontainers zijn bijna direct na de uitreiking, op verzoek van de bewoners, door de gemeente weer opgehaald.
Tussen partijen staat vast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende geen afvalcontainer heeft aangeboden toen zij in 2012 in haar appartement ging wonen.
Met dagtekening 28 februari 2014 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een aanslag afvalstoffenheffing, middels een gecombineerd aanslagbiljet, ten bedrage van € 140,76 opgelegd.
In geschil is of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
Artikel 10.21 van de Wmb, luidt, voor zover hier van belang als volgt:
“1. De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, al dan niet in samenwerking met de gemeenteraad en burgemeester en wethouders van andere gemeenten, ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.”
Artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (hierna: Wmb), luidt, voor zover hier van belang als volgt:
“1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
(…)”
Niet in geschil is dat de gemeenteraad van Waalwijk van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt via de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2014 en de daarbij behorende Tarieventabel en dat ten aanzien van het perceel een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. De vraag die in het onderhavige geval beantwoord dient te worden is of de gemeente haar inzamelverplichting is nagekomen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH4084) geoordeeld dat niet voldaan wordt aan de inzamelverplichting door de gemeente als bedoeld in artikel 10.21 van de Wmb, indien de gemeente aan belanghebbende niet de mogelijkheid heeft geboden om bij het eigen perceel dan wel bij de dichtstbijzijnde aansluiting met de openbare weg haar huishoudelijk afval aan te bieden. Nu in het onderhavige geval de gemeente door het niet aanbieden van een afvalcontainer aan belanghebbende, evenmin aan belanghebbende de mogelijkheid heeft geboden haar huishoudelijk afval aan te bieden bij het eigen perceel dan wel de dichtstbijzijnde aansluiting met de openbare weg heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan haar inzamelverplichting als bedoeld in artikel 10.21 van de Wmb. De aanslag afvalstoffenheffing kan daarom niet in stand blijven.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 4 december 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.