Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8362, AWB - 14 _ 847

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8362, AWB - 14 _ 847

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 november 2014
Datum publicatie
16 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:8358
Zaaknummer
AWB - 14 _ 847
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 34

Inhoudsindicatie

Inlenersaansprakelijkheid (Artikel 34 Invorderingswet)

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbendes administratie onvoldoende is om vast te stellen hoeveel loon de individuele werknemer heeft genoten. De berekening van de ontvanger is dan juist. De rechtbank acht de berekening van de ontvanger ook niet onzorgvuldig. Verder oordeelt de rechtbank dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan de door de ontvanger afgegeven verklaringen ‘Betalingsgedrag loonheffingen’. De aansprakelijkheid blijft in stand.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 14/847

uitspraak van 21 november 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst,

de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft met dagtekening 11 september 2013 bij beschikking, met het kenmerk [kenmerk], belanghebbende aansprakelijk gesteld voor door [A BV] niet betaalde belastingschulden voor een bedrag van € 21.975.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 10 oktober 2013, door de ontvanger ontvangen op 11 oktober 2013, bezwaar gemaakt tegen voormelde beschikking. De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 januari 2014 het bedrag van de aansprakelijkstelling gematigd tot € 18.402.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 februari 2014, ontvangen bij de rechtbank op 13 februari 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165.

1.4.

De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de ontvanger. Naar aanleiding van het telefonisch verzoek van de griffier van de rechtbank heeft de ontvanger op 9 oktober 2014 stukken overgelegd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Heerlen en ter bijstand vergezeld van [B]. De ontvanger is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Ter zitting zijn de door de ontvanger op 9 oktober 2014 overgelegde stukken in afschrift aan belanghebbende verstrekt. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.

1.7.

De ontvanger is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 18 september 2014 aan de Belastingdienst op het postadres: postbus 4486, 6401 CZ te Heerlen, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 19 september 2014 aan de ontvanger van de Belastingdienst op genoemd postadres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste postadres is aangeboden. De zittingsdatum moet de ontvanger ook reeds uit andere hoofde bekend zijn geweest. De griffier heeft namelijk verklaard dat zij de zittingsdatum heeft genoemd toen zij het in 1.5 bedoelde telefonische verzoek deed.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1.

In de jaren 2007 en 2008 hebben enkele werknemers, die in dienstbetrekking waren bij [A BV] (hierna: [A BV]), onder toezicht of leiding van belanghebbende voor belanghebbende werkzaamheden verricht.

2.2.

Bij [A BV] is in mei 2009 door de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld. Volgens dat onderzoek bedroegen de totale omzetten van [A BV] over de jaren 2007 en 2008 respectievelijk € 8.038.574 en € 7.939.302 exclusief omzetbelasting.

2.3.

De omzet die [A BV] heeft behaald met het aan belanghebbende uitgeleende personeel bedroeg voor de jaren 2007 en 2008 respectievelijk € 56.220 en € 133.432 exclusief omzetbelasting.

2.4.

[A BV] is op [datum] 2009 failliet verklaard.

2.5.

Belanghebbende heeft geen bedragen op de G‑rekening van [A BV] gestort.

2.6.

Als resultaat van het onder 2.2 vermelde onderzoek zijn diverse naheffingsaanslagen loonheffingen aan [A BV] opgelegd in verband met de constatering dat niet alle betaalde lonen in de administratie zijn verwerkt en daarover geen loonheffingen zijn ingehouden en afgedragen. Met dagtekening 12 oktober 2010 zijn de naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2007 en 2008 aan [A BV] opgelegd van respectievelijk € 656.179 en € 1.203.664. De curator heeft op 17 december 2012 de bezwaren tegen voormelde naheffingsaanslagen ingetrokken. [A BV] heeft deze naheffingsaanslagen niet betaald.

2.7.

Bij belanghebbende is op 15 maart 2011 een boekenonderzoek ingesteld in het kader van de inleners- en ketenaansprakelijkheid voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen van [A BV].

2.8.

Belanghebbende heeft ter zake van de door hem van [A BV] ingeleende werknemers onder meer de volgende gegevens aan de ontvanger overgelegd:

̴ de kopieën van de facturen van [A BV];

̴ de kopieën van de urenverantwoordingslijsten van de door [A BV] aan belanghebbende uitgeleende werknemers;

̴ de kopieën van identiteitsbewijzen van in ieder geval twee ingeleende werknemers;

̴ kopieën van vier door de ontvanger aan [A BV] verstrekte verklaringen ‘Betalingsgedrag loonheffingen’, gedagtekend 18 juli 2008, 2 oktober 2008, 13 januari 2009 en 22 april 2009, waarin telkens het volgende, voor zover hier van belang, staat vermeld:

“Bij deze verklaring zijn de volgende punten van belang:

- Deze verklaring heeft alleen betrekking op gegevens die op (datum dagtekening verklaring) [toevoeging rechtbank] bij de Belastingdienst Limburg/Kantoor Maastricht bekend waren.

- De Belastingdienst is niet aansprakelijk voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van deze verklaring.

- De aannemer die, op grond van artikel 35 van de Invorderingswet 1990, aansprakelijk is voor de betaling van de loonheffingen van [A BV] wordt door deze verklaring niet vrijgesteld van zijn aansprakelijkheid.

- Deze verklaring is alleen geldig voor de loonheffingen vanaf 1 januari 2006.”

2.9.

Bij beschikking van 11 september 2013 is belanghebbende met toepassing van artikel 34 en 35 van de Invorderingswet (hierna: de IW) en artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 21.975.

2.10.

Belanghebbende heeft bij brief van 10 oktober 2013 bezwaar gemaakt tegen bovengenoemde beschikking. De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de aansprakelijkstelling gematigd tot € 18.402.

3 Geschil

3.1.

Niet in geschil is dat aan de wettelijke vereisten van artikel 34, eerste lid, van de IW is voldaan. In het geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de ontvanger voldoende voortvarend al dan niet voorspoedig gehandeld richting de curator van [A BV]?

  2. Heeft de ontvanger de nodige zorgvuldigheid in acht genomen bij de berekening van het bedrag van de aansprakelijkstelling?

  3. Is bij belanghebbende het vertrouwen gewekt dat hij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de verschuldigde loonheffingen door [A BV]?

  4. Leidt de houding van de overheid eind jaren negentig van de vorige eeuw ten opzichte van de exploitant van [A BV] tot verdere matiging van het bedrag van de aansprakelijkstelling?

Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de laatste twee vragen bevestigend. De ontvanger heeft de eerste drie vragen in tegengestelde zin beantwoord en de vierde vraag onbeantwoord gelaten.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, primair tot vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling en subsidiair tot verdere matiging van het bedrag van de aansprakelijkstelling tot 25% van € 18.402. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing