Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:837, AWB-14_614
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:837, AWB-14_614
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 februari 2014
- Datum publicatie
- 21 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:837
- Zaaknummer
- AWB-14_614
Inhoudsindicatie
Artikelen 26 AWR, 8:1 en 8:83 Awb, 2a, 17 en 31 Wet OB 1968 en 214 BTW-richtlijn 2006
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk nu tegen de beslissing van de inspecteur omtrent de intrekking van het BTW-nummer van belanghebbende geen bezwaar en beroep openstond.
Uitspraak
Sector bestuursrecht, voorzieningenrechter
Procedurenummer: AWB 14/614,
Uitspraakdatum: 3 februari 2014
Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
2 Gronden
Belanghebbende verzoekt de voorzieningenrechter om schorsing van het besluit van de inspecteur van 27 januari 2014 omtrent de intrekking van het BTW-nummer van belanghebbende en om de inspecteur te bevelen het BTW-nummer in kracht te herstellen.
Uit de stukken blijkt dat de inspecteur op 27 februari 2013 aan belanghebbende heeft medegedeeld dat het BTW-nummer van belanghebbende was ingetrokken, dat dit nummer in augustus 2013 weer is geactiveerd en in september 2013 weer is ingetrokken. Bij brief van 11 november 2013 heeft de inspecteur de intrekking bevestigd en bij e-mail van 27 januari 2014 heeft de inspecteur bevestigd geen aanleiding te zien om zijn mening, zoals verwoord in de brief van 11 november 2013, te herzien. Belanghebbende heeft bij brief van 27 januari 2014 tegen dit laatste besluit bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter kan alleen op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt (connexiteitseis) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter zal eerst beoordelen of bezwaar tegen de beslissing van de inspecteur openstond. Indien dat niet het geval was, is immers ook het treffen van een voorlopige voorziening niet mogelijk.
In artikel 2a, eerste lid, aanhef en onderdeel g van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) is bepaald dat onder het begrip “btw-identificatienummer” wordt verstaan: het nummer dat ingevolge artikel 214 van de BTW-richtlijn 2006 door een lid-staat aan een ondernemer of een rechtspersoon, andere dan ondernemer, is toegekend. Artikel 214 van de BTW-richtlijn bepaalt dat de lid-staten maatregelen moeten treffen voor de identificatie onder een individueel nummer van – onder meer – ondernemers die op hun grondgebied goederenleveringen of diensten verrichten welke recht op aftrek doen ontstaan.
Nederland kent geen wettelijke bepaling waarin is vastgelegd dat en op welke wijze een btw-identificatienummer (ook aangeduid als: BTW-nummer) aan een ondernemer wordt verstrekt en in welke gevallen een zodanig nummer kan worden ingetrokken. De verplichting van de belastingdienst tot het verstrekken van btw-identificatienummers berust derhalve alleen op de BTW-richtlijn. Wel zijn er op de site van de belastingdienst regels omtrent het verstrekken van BTW-nummers vermeld.
De regels omtrent de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen beslissingen van overheidsorganen zijn vastgelegd in de Awb. Voor beslissingen op het gebied van belastingen bestaat een speciale regeling. Artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat in afwijking van artikel 8:1 van de Awb tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Een vergelijkbare bepaling was tot 2005 opgenomen in artikel 8:4, aanhef en letter g van de Awb. Daarover heeft de Hoge Raad geoordeeld (arrest van 12 december 2008, nr. 43 905, onder meer gepubliceerd in BNB 2009/32):
“Die bepaling strekt immers ertoe geheel in het algemeen besluiten op het gebied van belastingen van beroep op de algemene bestuursrechter uit te zonderen, los van de vraag of tegen een zodanig besluit in het voor belastingzaken geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen ingevolge enige bepaling van de belastingwet bezwaar en beroep openstaat (vgl. HR 1 maart 2000, nr. 35041, BNB 2000/171).”
Zoals in 2.6 is overwogen, berust het toekennen of intrekken van een btw-identificatienummer niet op een wettelijke bepaling. Naar de letterlijke tekst van artikel 26 van de AWR zou dus gesteld kunnen worden dat deze bepaling in situaties als deze niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een “ingevolge de belastingwet” genomen besluit. De Hoge Raad heeft echter in het hierboven aangehaalde arrest van 1 maart 2000 beslist dat (toen nog) artikel 8:4, aanhef en letter g van de Awb een veel ruimere strekking had, namelijk om in het algemeen beschikkingen op het gebied van belastingen van beroep op de rechtbank uit te zonderen. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever de strekking van deze regeling heeft willen beperken toen de regeling van artikel 8:4, aanhef en letter g van de Awb werd verplaatst naar artikel 26 van de AWR.
De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat de beslissing van de inspecteur om het BTW-nummer van belanghebbende in te trekken, en ook de beslissing van 27 januari 2014 om die eerdere beslissing te handhaven, “ingevolge de belastingwet genomen besluiten” zijn. Artikel 26 van de AWR bepaalt dat dan slechts beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. De beslissing van de inspecteur is echter niet een voor bezwaar of beroep vatbare beschikking zodat geen bezwaar of beroep openstaat. Nu tegen de beslissing als zodanig geen bezwaar openstaat, kan de belastingrechter ook geen voorlopige voorziening geven. Het verzoek is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Het vorenoverwogene betekent niet dat voor belanghebbende geen rechtsgang openstaat. Belanghebbende kan zich tot de civiele rechter wenden. Ook staat de weg naar de belastingrechter open indien belanghebbende in een bepaald tijdvak recht zou hebben op teruggaaf van omzetbelasting (voorbelasting). Artikel 17 van de Wet OB bepaalt dat, ingeval de voor aftrek in aanmerking komende belasting meer bedraagt dan de in een tijdvak verschuldigd geworden belasting, het verschil aan de ondernemer op zijn verzoek wordt terugbetaald. Artikel 31, negende lid van de Wet OB bepaalt dat de inspecteur op het verzoek om teruggaaf beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Nu het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid van de Awb.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 3 februari 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzieningenrechter en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier De voorzieningenrechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.