Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8964, AWB - 12 _ 6204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8964, AWB - 12 _ 6204

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 december 2014
Datum publicatie
23 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:8964
Zaaknummer
AWB - 12 _ 6204

Inhoudsindicatie

KBL: 28 uitspraken

Erflater is geïdentificeerd als houder van rekeningen bij KBL Luxemburg. Belanghebbenden hebben in de beroepsfase in 2013 informatie verstrekt over de rekening waarna de opgelegde (navorderings)aanslagen ambtshalve zijn vernietigd of verminderd. De rechtbank oordeelt dat:

- het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2007 niet-ontvankelijk moet worden verklaard,

- de renseignementen niet als onrechtmatig moeten worden aangemerkt nu belanghebbenden niet aannemelijk maken dat de Nederlandse overheid betrokken is geweest bij enig frauduleus gedrag met betrekking tot de microfiches,

- de navorderingsaanslagen voortvarend zijn opgelegd,

- erflater te kwader trouw was zodat navordering over 2005 is gerechtvaardigd,

- de overschrijding van de redelijke termijn van 100 maanden aan de Minister en de inspecteur dient te worden toegerekend. De rechtbank ziet echter aanleiding om de behandelingsduur van de procedure bij Hof ‘s-Hertogenbosch deels voor rekening van de Minister te laten komen. Schadevergoeding € 8.500. Deze wordt toegekend aan de vrouw.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummers AWB 12/6204 tot en met 12/6225

AWB 12/6227, 12/6229 tot en met 12/6234

uitspraak van 22 december 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Erven van [X], domicilie kiezende te Maastricht,

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan [X] (hierna: erflater) de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

12/6204

1990

H08

31-12-2002

12/6205

1991

H18

31-05-2003

12/6206

1992

H28

31-05-2003

12/6207

1993

H38

31-05-2003

12/6208

1994

H48

31-05-2003

12/6209

1995

H58

31-05-2003

12/6210

1996

H67

06-06-2003

12/6211

1997

H77

06-06-2003

12/6212

1998

H87

06-06-2003

12/6213

1999

H97

06-06-2003

12/6214

2000

H07

06-06-2003

12/6225

2001

H17

28-01-2004

12/6227

2002

H27

28-01-2004

12/6229

2003

H36

31-10-2005

12/6230

2004

H47

31-10-2007

12/6231

2005

H57

06-12-2007

126232

2006

H66

30-06-2009

12/6233

2007

H76

31-05-2010

12/6234

2008

H86

13-08-2010

Vermogensbelasting (hierna: VB)

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

12/6215

1991

K18

31-12-2002

12/6216

1992

K28

31-05-2003

12/6217

1993

K38

31-05-2003

12/6218

1994

K48

31-05-2003

12/6219

1995

K58

31-05-2003

12/6220

1996

K68

31-05-2003

12/6221

1997

K77

06-06-2003

12/6222

1998

K87

06-06-2003

12/6223

1999

K97

06-06-2003

12/6224

2000

K07

06-06-2003

1.2.

Bij de voormelde (navorderings)aanslagen zijn verhogingen (met kwijtschelding), danwel boeten (hierna: boeten) opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

De inspecteur heeft op 15 december 2004 in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1990 tot en met 2002 en VB 1991 tot en met 2000. De aanslagen en beschikkingen zijn gehandhaafd.

1.4.

Erflater is door middel van één beroepschrift in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar bij Hof ’s-Hertogenbosch. Het Hof heeft het beroep, bij uitspraak van 10 december 2010 gegrond verklaard, de uitspraken vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur wegens schending van de hoorplicht. Hierbij is de inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van erflater met inachtneming van de uitspraak van het Hof.

1.5.

Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De cassatiemiddelen zijn alle gericht tegen de proceskostenbeslissing. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie, bij arrest van 14 oktober 2011 met toepassing van art. 81 Wet RO, ongegrond verklaard.

1.6.

Nadat belanghebbenden op 3 oktober 2012 zijn gehoord, heeft de inspecteur bij brief van 15 november 2012, gevolgd door de verminderingsbeschikkingen met dagtekening 15 november 2012, inzake alle (navorderings)aanslagen uitspraken op bezwaar gedaan. De boeten zijn daarbij vernietigd in verband met het overlijden van erflater.

1.7.

Belanghebbenden hebben bij brief van 13 november 2012, ontvangen bij de rechtbank op 14 november 2012, pro forma beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 42. Het beroepschrift is bij brief van 28 december 2012, ontvangen bij de rechtbank op 31 december 2012, gemotiveerd.

1.8.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014 te Breda. Voor de behandelde procedurenummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting die in afschrift op 25 februari 2014 naar partijen zijn gezonden. Namens belanghebbenden is ter zitting een pleitnota voorgedragen en zijn exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.11.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te reageren op de nieuwe berekeningen van de inspecteur. Partijen hebben verklaard dat een nadere zitting achterwege kan blijven.

1.12.

Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.13.

Op verzoek van belanghebbenden heeft op 23 mei 2014 te Breda een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de getuige [getuige] gehoord. Van het verder ter zitting verhandelde zijn processen-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften aan deze uitspraak zijn gehecht.

1.14.

De inspecteur heeft na de zitting herziene berekeningen naar de rechtbank gezonden. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbenden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd. Bij brieven van 15 juli 2014 en 30 september 2014 heeft de rechtbank deze termijn verlengd en aangekondigd dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Erflater, geboren op [datum], is op [datum] 2010 overleden. Erflater was tot zijn overlijden gehuwd met [Y] (hierna: de echtgenote).

2.2.

Erflater was beschreven voor de inkomsten- en vermogensbelasting en heeft aangifte voor die middelen gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).

2.3.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.

2.4.

Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.

2.5.

Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (…)

52-[rekeningnummer]-85-0000 00 0010 VUE [X - Y] 221,89

(…)

53-[rekeningnummer]-74-0000 00 0040 VUE [X - Y] 2.006,44

(…)

55-[rekeningnummer]-31-0000 00 0040 TER LDO [X - Y] 133.097,86”.

2.6.

Door [medewerker], medewerker van de FIOD-ECD, is op 23 september 2002 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van deze rekeningen bij de KBL. Uit de match van rekeninghouders komt slechts de combinatie van de erflater, gehuwd met de echtgenote, als rekeninghouder van de KBL-rekening [rekeningnummer] in aanmerking.

2.7.

De inspecteur heeft erflater bij brief van 8 januari 2002 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Met dagtekening 14 januari 2002 heeft de inspecteur aan erflater een rappel vragenbrief gezonden. De gemachtigde van erflater heeft bij brief van 14 januari 2002 geantwoord dat cliënt “zich thans niet herinnert na 1 januari 1990 houder te zijn geweest van een bankrekening in het buitenland”. Hierbij verzocht gemachtigde om inzage van informatie.

2.8.

Nadat de inspecteur bij brief van 24 januari 2002 gerappelleerd heeft, heeft de gemachtigde bij brief van 25 januari 2002 een klacht ingediend vanwege de weigering om informatie te verstrekken onder verwijzing naar de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB).

2.9.

Bij brief van 9 april 2002 heeft de inspecteur erflater onder verwijzing naar artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) nogmaals verzocht de bij brief van 8 januari 2002 gevraagde informatie te verstrekken. Hierbij heeft de inspecteur gewezen op de omkering van de bewijslast bij het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. In reactie hierop heeft de gemachtigde per brief van 8 mei 2002 een klacht ingediend omdat de inspecteur nog geen WOB-besluit had genomen. Bij brief van 24 september 2012 heeft de staatssecretaris het WOB-verzoek van erflater afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar is ook afgewezen.

2.10.

Bij brief van 15 november 2002 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 met boeten aangekondigd met kennisgeving dat boeten zouden worden opgelegd van 100% van de meer verschuldigde belasting (artikel 67g en 67k AWR). De gemachtigde heeft hierop bij brief van 20 november 2002 gereageerd. De navorderingsaanslagen zijn op 31 december 2002 opgelegd.

2.11.

Nadat namens erflater bij brief van 24 december 2002 bezwaar is ingesteld tegen de navorderingsaanslagen, is het bezwaar bij brief van 19 februari 2003 gemotiveerd.

2.12.

De inspecteur heeft bij brief van 17 april 2003 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000 met boeten aangekondigd. De aanslagen en boeten zijn met dagtekening 31 mei 2003 en 6 juni 2003 opgelegd.

2.13.

Namens erflater is bij brief van 6 juni 2003 tegen de onder 2.12 genoemde navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschriften heeft de gemachtigde aangegeven niet in te stemmen met het aanhouden van de bezwaren in afwachting van de onherroepelijke uitspraak van, onder andere, de procedure Nauta Dutilh.

2.14.

Bij brief van 16 januari 2004 heeft de inspecteur voor alle cliënten van de gemachtigde een aanspreekpunt aangewezen en een informatieset naar de gemachtigde verstuurd.

2.15.

In juni en juli 2004 hebben partijen over en weer schriftelijk en telefonisch contact gehad over de inhoudelijke motivering van de inspecteur en het eventueel te houden hoorgesprek tussen partijen. Bij brieven van 11 december 2003 heeft de inspecteur aangekondigd navorderingsaanslagen op te leggen voor de jaren 2001 en 2002 en daarbij boeten op te leggen. Deze aanslagen zijn met dagtekening 28 januari 2004 opgelegd. Namens erflater is hiertegen bezwaar gemaakt.

2.16.

Op 15 december 2004 heeft de inspecteur in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1990 tot en met 2002 en VB 1991 tot en met 2000. Namens erflater is daartegen op 22 december 2004 beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

2.17.

De inspecteur is afgeweken van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 tot en met 2008 van de echtgenote en heeft aan erflater onderhavige aanslagen opgelegd. De beslissingen op de namens erflater ingediende bezwaarschriften zijn aangehouden in afwachting van het resultaat van het ingestelde beroep.

2.18.

Nadat het arrest van de Hoge Raad (zie 1.5) was gewezen, heeft de inspecteur belanghebbenden op 3 oktober 2012 gehoord en uitspraken op bezwaar gedaan.

2.19.

Namens de inspecteur zijn in kort geding gegevens over de buitenlandse bankrekening gevorderd. In juni en december 2013 zijn de gegevens alsnog overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur nieuwe berekeningen van de (navorderings)aanslagen gemaakt en deze bij brieven van 14 januari 2014, 7 mei 2014 en 26 mei 2014 naar de gemachtigde verzonden. De nieuwe berekeningen resulteren in vermindering van de aanslagen conform het volgende overzicht (in euro’s):

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

(navorderings)aanslag

Heffingsrente

12/6204

1990

H08

ƒ 4.250

ƒ 2.019

12/6205

1991

H18

ƒ 4.462

ƒ 1.744

12/6206

1992

H28

ƒ 6.860

ƒ 1.553

12/6207

1993

H38

ƒ 5.345

ƒ 1.502

12/6208

1994

H48

Gehandhaafd

gehandhaafd

12/6209

1995

H58

Gehandhaafd

gehandhaafd

12/6210

1996

H67

Gehandhaafd

gehandhaafd

12/6211

1997

H77

Gehandhaafd

gehandhaafd

12/6212

1998

H87

Gehandhaafd

gehandhaafd

12/6213

1999

H97

Gehandhaafd

gehandhaafd

12/6214

2000

H07

ƒ 4.467

ƒ 401

12/6225

2001

H17

€ 1.023

€ 64

12/6227

2002

H27

€ 1.444

€ 43

12/6229

2003

H36

€ 1.226

€ 94

12/6230

2004

H47

€ 183

€ 38

12/6231

2005

H57

€ 491

€ 42

126232

2006

H66

€ -1.310

€ 0

12/6233

2007

H76

€ -1.085

€ -684

12/6234

2008

H86

€ -1.791

€ 0

Daarbij heeft de inspecteur opgemerkt dat bij de aanslagen die resulteren in een terug te geven belastingbedrag, dit zijn de aanslagen IB/PVV 2006 tot en met 2008, de herberekende bedragen aan heffingsrente niet volledig zijn nu nog heffingsrente dient te worden vergoed over het terug te geven bedrag tot aan de verminderingsdatum.

Vermogensbelasting (hierna: VB)

Procedure

Jaar

[aanslagnummer]

(navorderings)aanslag

heffingsrente

12/6215

1991

K18

ƒ 456

ƒ 216

12/6216

1992

K28

ƒ 464

ƒ 181

12/6217

1993

K38

ƒ 592

ƒ 196

12/6218

1994

K48

ƒ 888

ƒ 249

12/6219

1995

K58

ƒ 384

ƒ 90

12/6220

1996

K68

ƒ 480

ƒ 100

12/6221

1997

K77

ƒ 480

ƒ 260

12/6222

1998

K87

0

0

12/6223

1999

K97

0

0

12/6224

2000

K07

0

0

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente terecht zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

  1. Is het gebruik van de door de inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig en heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?

  3. Is de navorderingsaanslag IB/PVV over 2005 terecht opgelegd?

  4. Tot welk bedrag hebben belanghebbenden recht op een vergoeding voor immateriële schade?

  5. Tot welk bedrag hebben belanghebbenden recht op een (proces)kostenvergoeding?

De bedragen van de (navorderings)aanslagen en beschikkingen heffingsrente, zoals de inspecteur deze heeft genoemd in de bijlagen van zijn brieven van 14 januari 2014, 7 mei 2014 en 26 mei 2014 aan de rechtbank, zijn tussen partijen niet in geschil.

3.2.

Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en de processen-verbaal van het verhandelde op de zittingen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing