Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8965, AWB - 12 _ 6201
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:8965, AWB - 12 _ 6201
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 22 december 2014
- Datum publicatie
- 23 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:8965
- Zaaknummer
- AWB - 12 _ 6201
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
KBL: 6 stuks
Belanghebbende is geïdentificeerd als houder van rekeningen bij KBL Luxemburg. Belanghebbende heeft in de beroepsfase in 2013 informatie verstrekt over de rekening waarna de opgelegde (navorderings)aanslagen ambtshalve zijn vernietigd of verminderd. De rechtbank oordeelt dat:
- het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2007 niet-ontvankelijk moet worden verklaard,
- de renseignementen niet als onrechtmatig moeten worden aangemerkt nu belanghebbende niet aannemelijk maakt dat de Nederlandse overheid betrokken is geweest bij enig frauduleus gedrag met betrekking tot de microfiches,
- de navorderingsaanslagen opgelegd zijn binnen de vijfjaarstermijn,
- belanghebbende te kwader trouw is zodat navordering is gerechtvaardigd,
- de boeten terecht zijn opgelegd,
- de overschrijding van de redelijke termijn van 100 maanden aan de Minister en de inspecteur dient te worden toegerekend. De rechtbank ziet echter aanleiding om de behandelingsduur van de procedure bij Hof ‘s-Hertogenbosch deels voor rekening van de Minister te laten komen. Schadevergoeding € 8.500.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 12/6201 en 12/7266 tot en met 12/7270
uitspraak van 22 december 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[Y] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
Dagtekening |
12/7266 |
2003 |
H36 |
27-04-2006 |
12/7267 |
2004 |
H47 |
31-10-2007 |
12/7268 |
2005 |
H57 |
06-12-2007 |
12/7269 |
2006 |
H66 |
30-06-2009 |
12/7270 |
2007 |
H76 |
31-05-2010 |
12/6201 |
2008 |
H86 |
13-08-2010 |
Bij de voormelde (navorderings)aanslagen zijn boeten opgelegd. Tevens zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft, bij brief van 16 november 2012, gevolgd door de verminderingsbeschikkingen met dagtekening 24 oktober 2012 (IB/PVV 2008) en 30 november 2012, inzake alle (navorderings)aanslagen uitspraken op bezwaar gedaan.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 november 2012 voor de IB/PVV 2008 en bij brief van 18 december 2012 voor de overige aanslagen, ontvangen bij de rechtbank op respectievelijk 14 november 2012 en 19 december 2012, pro forma beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven van in totaal € 84. Het beroepschrift is bij brief van 9 januari 2013, ontvangen bij de rechtbank op 11 januari 2013, gemotiveerd.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014 te Breda. Voor de behandelde procedurenummers, het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting die in afschrift op 25 februari 2014 naar partijen zijn gezonden. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren op de nieuwe berekeningen van de inspecteur. Partijen hebben verklaard dat een nadere zitting achterwege kan blijven.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Op verzoek van belanghebbende heeft op 23 mei 2014 te Breda een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de getuige [getuige] gehoord. Van het verder ter zitting verhandelde zijn processen-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften aan deze uitspraak zijn gehecht.
De inspecteur heeft na de zitting herziene berekeningen naar de rechtbank gezonden. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd. Bij brieven van 15 juli 2014 en 30 september 2014 heeft de rechtbank deze termijn verlengd en aangekondigd dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende, geboren op [datum] 1928, was gehuwd met [X] (de echtgenoot), geboren op [datum] 1926 en overleden op [datum] 2010.
Belanghebbende is vanaf 2003 beschreven voor de inkomsten- en vermogensbelasting; de echtgenoot al eerder. Zij hebben aangifte voor die middelen gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.
Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.
Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (…)
52-[rekeningnummer]-85-0000 00 0010 VUE [X - Y] 221,89
(…)
53-[rekeningnummer]-74-0000 00 0040 VUE [X - Y] 2.006,44
(…)
55-[rekeningnummer]-31-0000 00 0040 TER LDO [X - Y] 133.097,86”.
Door [medewerker], medewerker van de FIOD-ECD, is op 23 september 2002 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van deze rekeningen bij de KBL. Uit de match van rekeninghouders komt slechts de combinatie van de echtgenoot, gehuwd met belanghebbende, als rekeninghouder van de KBL-rekeningen [rekeningnummer] in aanmerking.
De inspecteur heeft de echtgenoot bij brief van 8 januari 2002 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Met dagtekening 14 januari 2002 heeft de inspecteur aan de echtgenoot een rappel vragenbrief gezonden. De gemachtigde van de echtgenoot heeft bij brief van 14 januari 2002 geantwoord dat cliënt “zich thans niet herinnert na 1 januari 1990 houder te zijn geweest van een bankrekening in het buitenland”. Hierbij verzocht gemachtigde om inzage van informatie.
Nadat de inspecteur bij brief van 24 januari 2002 gerappelleerd heeft, heeft de gemachtigde bij brief van 25 januari 2002 een klacht ingediend vanwege de weigering om informatie te verstrekken, onder verwijzing naar de Wet Openbaarheid van bestuur WOB).
Bij brief van 9 april 2002 heeft de inspecteur de echtgenoot onder verwijzing naar artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) nogmaals verzocht de bij brief van 8 januari 2002 gevraagde informatie te verstrekken. Hierbij heeft de inspecteur gewezen op de omkering van de bewijslast bij het niet verstrekken van de gevraagde gegevens. In reactie hierop heeft de gemachtigde per brief van 8 mei 2002 een klacht ingediend omdat de inspecteur geen WOB-besluit had genomen. Bij brief van 24 september 2012 heeft de staatssecretaris het WOB-verzoek van de echtgenoot afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar is ook afgewezen.
Bij brief van 15 november 2002 heeft de inspecteur aan de echtgenoot navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 aangekondigd met kennisgevingen dat boeten zullen worden opgelegd van 100% van de verschuldigde belasting (artikelen 67g en 67k AWR). De gemachtigde heeft hierop bij brief van 20 november 2002 gereageerd. De navorderingsaanslagen zijn op 31 december 2002 opgelegd.
Nadat namens de echtgenoot bij brief van 24 december 2002 bezwaar is ingesteld tegen de navorderingsaanslagen, is het bezwaar bij brief van 19 februari 2003 gemotiveerd.
De inspecteur heeft bij brief van 17 april 2003 met dagtekeningen 31 mei 2003 en 6 juni 2003 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000 met boeten aangekondigd aan de echtgenoot. De aanslagen en boeten zijn met dagtekeningen 31 mei 2003 en 6 juni 2003 opgelegd.
Namens de echtgenoot is bij brief van 6 juni 2003 tegen de onder 2.12 genoemde navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. Bij brief van 12 december 2013 heeft de inspecteur de gemachtigde een “Kennisgeving/uitspraak op de bezwaarschriften” gezonden. De brief is voorzien van een rechtsmiddelverwijzing. In een brief van 9 januari 2014 wordt de tekst zoals deze luidt voor de navorderingsaanslag IB/PVV 1998, in verband met een omrekenfout, verbeterd. De verminderingsbeschikkingen zijn gedagtekend 15 januari 2014.
Bij brief van 16 januari 2004 heeft de inspecteur voor alle cliënten van de gemachtigde een aanspreekpunt aangewezen en een informatieset naar de gemachtigde verstuurd.
In juni en juli 2004 hebben partijen over en weer schriftelijk en telefonisch contact gehad over de inhoudelijke motivering van de inspecteur en het eventueel te houden hoorgesprek tussen partijen. Bij brieven van 11 december 2003 heeft de inspecteur aangekondigd van de aangiften IB/PVV 2001 en IB/PVV 2002 af te wijken en een boete op te leggen. Deze aanslagen zijn met dagtekening 28 januari 2004 opgelegd. Namens de echtgenoot is hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 15 december 2004 heeft de inspecteur in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan over de IB/PVV 1990 tot en met 2002 en VB 1991 tot en met 2000 van de echtgenoot. Namens de echtgenoot is daartegen op 22 december 2004 beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
De inspecteur is afgeweken van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2003 tot en met 2008 van belanghebbende en de echtgenoot en heeft aan belanghebbende onderhavige (navorderings)aanslagen opgelegd. De beslissingen op de namens belanghebbende ingediende bezwaren zijn aangehouden in afwachting van het resultaat van het door de echtgenoot ingestelde beroep.
Het gerechtshof te’s-Hertogenbosch heeft het beroep van de echtgenoot bij uitspraak van 10 december 2010 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur wegens schending van de hoorplicht. Hierbij is de inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen op de bezwaarschriften van de echtgenoot met inachtneming van de uitspraak van het Hof. De erven van de echtgenoot hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De cassatiemiddelen zijn alle gericht tegen de proceskostenbeslissing. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie bij arrest van 14 oktober 2011 met toepassing van art. 81 Wet RO, ongegrond verklaard.
Nadat het arrest van de Hoge Raad was gewezen, heeft de inspecteur belanghebbende op 3 oktober 2012 gehoord en uitspraken op bezwaar gedaan.
Namens de inspecteur zijn in kort geding gegevens over de buitenlandse bankrekening gevorderd. In juni en december 2013 zijn de gegevens alsnog overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur nieuwe berekeningen van de (navorderings)aanslagen gemaakt en deze bij brieven van 14 januari 2014, 7 mei 2014 en 26 mei 2014 naar de rechtbank verzonden. De nieuwe berekeningen resulteren voor belanghebbende in vermindering van de aanslagen conform het volgende overzicht (in euro’s):.
IB/PVV in €
Procedure |
Jaar |
[aanslagnummer] |
b.i.box 1 |
b.i. box 3 |
belasting |
boeten |
heffingsrente |
12/7266 |
2003 |
H36 |
7.953 |
1.430 |
417 |
300 |
40 |
12/7267 |
2004 |
H47 |
8.702 |
2.421 |
817 |
588 |
106 |
12/7268 |
2005 |
H57 |
8.034 |
1.894 |
528 |
379 |
45 |
12/7269 |
2006 |
H66 |
7.148 |
1.987 |
435 |
312 |
63 |
12/7270 |
2007 |
H76 |
8.466 |
1.197 |
354 |
253 |
43 |
12/6201 |
2008 |
H86 |
8.779 |
448 |
56 |
40 |
4 |
3 Geschil
In geschil is of de (navorderings)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente terecht zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
-
Is het gebruik van de door de inspecteur verkregen inlichtingen rechtmatig en heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
-
Heeft de inspecteur voldoende voortvarend gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen?
-
Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV terecht opgelegd?
-
Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?
-
Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade?
-
Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een (proces)kostenvergoeding?
De bedragen van de (navorderings)aanslagen en beschikkingen heffingsrente, zoals de inspecteur deze heeft genoemd in de bijlagen van zijn brieven van 14 januari 2014, 7 mei 2014 en 26 mei 2014 aan de rechtbank, zijn tussen partijen niet in geschil.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en de processen-verbaal van het verhandelde op de zittingen.