Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:9269, AWB - 14 _ 2330
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-12-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:9269, AWB - 14 _ 2330
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 december 2014
- Datum publicatie
- 18 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:9019
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2330
Inhoudsindicatie
Landinrichtingsrente / niet-ontvankelijkheid
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift bestaande uit een aantal pagina’s tekst ingediend tegen de aanslag Landinrichtingsrente. De rechtbank is van oordeel dat uit het bezwaarschrift niet kan worden afgeleid wat er volgens belanghebbende onjuist is aan de aanslag. Nu belanghebbende niet op de verzoeken van de inspecteur heeft gereageerd om het bezwaar te motiveren en belanghebbende op de gevolgen voor het niet-motiveren van het bezwaar is gewezen, heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/2330
uitspraak van 24 december 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 december 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag landinrichtingsrente 2013.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder] bijgestaan door [A] (werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken).
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 5 november 2014 op het adres [adres] te [woonplaats] in België, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 7 november 2014 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
Belanghebbende heeft met dagtekening 7 december 2014, ontvangen door de rechtbank op 9 december 2014, een nader stuk met bijlagen ingediend. Uit het nader stuk blijkt dat belanghebbende op de hoogte is van het onderzoek ter zitting op 10 december 2014. In de uitnodigingsbrief van 5 november 2014 is belanghebbende erop gewezen dat nadere stukken uiterlijk de elfde dag vóór de zitting door de rechtbank moet zijn ontvangen. Nu het de rechtbank niet is gebleken dat belanghebbende niet in staat zou zijn geweest om voormelde stukken met bijlagen eerder, met inachtneming van de in artikel 8:58 van de Awb vermelde termijn van tien dagen, bij de rechtbank in te dienen, heeft de rechtbank dit nader stuk met bijlagen als tardief aangemerkt en niet geaccepteerd. De betreffende stukken zijn tegelijk met deze uitspraak naar belanghebbende teruggestuurd.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
In het kader van het ruilverkavelingsproject “[project]” is een Plan van Toedeling opgemaakt op basis van de eigendomssituatie op peildatum 1 april 2000. De Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) is ter inzage gelegd.
Bij beschikking van 7 februari 2008 heeft de rechtbank ‘s- Hertogenbosch de LGR op grond van artikel 217 van de Landinrichtingswet 1985 (hierna: Liw) gesloten. De onderhavige aanslag is opgelegd op basis van de volgens de LGR voor de percelen van belanghebbende omgeslagen kosten.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt bij brief van 1 juli 2013. In het bezwaarschrift is hij uitgebreid ingegaan op problemen die er zijn tussen hem en (bestuurders van) de [gemeente X]. Bij brieven van 5 juli 2013, 23 september 2013 en 18 november 2013 heeft de inspecteur aan belanghebbende verzocht het bezwaar te motiveren omdat uit het bezwaarschrift niet duidelijk is wat de gronden zijn van het bezwaar.
De inspecteur heeft in de brief van 18 november 2013 de eerdere verzoeken herhaald. Belanghebbende is tevens erop gewezen dat indien hij het bezwaar niet binnen twee weken motiveert, het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Belanghebbende heeft niet op de brieven gereageerd. In de uitspraak is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
In geschil is allereerst of de inspecteur belanghebbendes bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Awb, dient het bezwaarschrift tenminste de gronden van het bezwaar te bevatten. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim – in casu het ontbreken van de motivering van het bezwaar – te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Het bezwaarschrift van 1 juli 2013 bestaat weliswaar uit een aantal pagina’s tekst, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende zijn bezwaar daarmee niet gemotiveerd. Uit het bezwaarschrift kan immers niet worden afgeleid wat er volgens belanghebbende onjuist is aan de aanslag. Nu de inspecteur belanghebbende driemaal in de gelegenheid heeft gesteld om het bezwaar te motiveren, belanghebbende daar niet op heeft gereageerd en belanghebbende op de gevolgen voor het niet-motiveren van het bezwaar is gewezen, heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de aanslag. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 24 december 2014 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.