Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:110, AWB - 14 _ 1210

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:110, AWB - 14 _ 1210

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 januari 2015
Datum publicatie
24 april 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:110
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1210
Relevante informatie
Wet op de kansspelbelasting [Tekst geldig vanaf 01-01-2023]

Inhoudsindicatie

Kansspelbelasting.

Belanghebbende is juridisch eigenaar van een kansspelautomaat die door middel van operational lease in gebruik wordt gegeven aan een niet-gelieerde vennootschap. Die vennootschap heeft de kansspelautomaat in een in Nederland gevestigde horecagelegenheid geplaatst. De kansspelbelasting die op grond hiervan van belanghebbende wordt geheven, kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank niet als een belasting naar (bestanddelen van) het inkomen als bedoeld in artikel 2 van het belastingverdrag tussen Nederland en Oostenrijk, omdat sprake is van een heffing naar de omzet welke door een derde wordt gegenereerd. Voormeld verdrag is derhalve niet van toepassing. Belanghebbendes beroep op de artikelen 26 en 31 van het Verdrag van Wenen wordt daarom verworpen.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 14/1210

uitspraak van 13 januari 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [Plaats A] (Oostenrijk),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 22 augustus 2013 aangifte kansspelbelasting (aangiftenummer [aangiftenummer]) gedaan over het tijdvak 1 juli 2013 tot en met 31 juli 2013, naar een belastbaar bedrag van € 127. De belasting van € 37 hierover is op 1 september 2013 bijgeschreven op de rekening van de ontvanger. Bij brief van 3 oktober 2013, door de inspecteur ontvangen op 4 oktober 2013, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2014 het bezwaar van belanghebbende afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 februari 2014, ontvangen bij de rechtbank op 27 februari 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2014 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Rosmalen, en namens de inspecteur, [verweerder]. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.7.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is opgericht naar Oostenrijks recht en is gevestigd in Oostenrijk. Zij is juridisch eigenaar van twee kansspelautomaten, die beide in Nederland zijn geplaatst. Afgezien daarvan heeft belanghebbende geen vestiging dan wel andere aanwezigheid in Nederland.

2.2.

Een van de twee kansspelautomaten wordt in de vorm van operational lease door belanghebbende in gebruik gegeven aan een niet-gelieerde vennootschap [BV 1] (hierna: [BV 1]). [BV 1] heeft de kansspelautomaat per 1 juli 2013 in een in Nederland gevestigde horecagelegenheid geplaatst. Met de tweede kansspelautomaat zijn in het aangiftetijdvak geen activiteiten uitgeoefend.

2.3.

Belanghebbende ontvangt van [BV 1] maandelijks een vaste vergoeding voor het in gebruik geven van de kansspelautomaat. [BV 1] en de horecagelegenheid verdelen de opbrengst van de kansspelautomaat, na aftrek van 29%, op basis van partage. In het onderhavige tijdvak bedroeg de bruto spelopbrengst € 127. Van dit bedrag is 29%, zijnde € 37, door [BV 1] overgemaakt op een derdenrekening. Dit bedrag is gebruikt om de in de aangifte vermelde kansspelbelasting te voldoen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende kansspelbelasting is verschuldigd als gevolg van het in Nederland ter beschikking stellen van een kansspelautomaat. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

1. Is het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 1 september 1970 (hierna: het Verdrag) van toepassing op de Wet op de kansspelbelasting?

2. Handelt Nederland in strijd met de artikelen 26 en 31 van het Verdrag van Wenen door van belanghebbende kansspelbelasting te heffen?

Belanghebbende beantwoord beide vragen bevestigend; de inspecteur ontkennend.

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende exploitant is in de zin van artikel 1 van de Wet op de kansspelbelasting en dat zij toegang heeft tot het Verdrag.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en volledige teruggaaf van de voldane belasting. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.

Artikel 1 van de Wet op de kansspelbelasting (tekst 2013) bepaalt, voor zover hier van belang:

“1. Onder de naam 'kansspelbelasting' wordt een directe belasting geheven van:

a. degene die gelegenheid geeft tot deelname aan binnenlandse casinospelen alsmede de exploitant van een in Nederland geplaatste fysieke speelautomaat, ingericht voor de beoefening van een kansspel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot rechtstreekse of niet-rechtstreekse uitkering van prijzen, met inbegrip van extra speelduur (kansspelautomatenspel);

(…)

2. Onder exploitant als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verstaan degene die een kansspelautomaat exploiteert in de zin van artikel 30h, tweede lid, van de Wet op de kansspelen.”

Artikel 30h, tweede lid, van de Wet op de kansspelen bepaalt:

“Onder exploiteren wordt verstaan het bedrijfsmatig en als eigenaar gebruiken of aan een ander in gebruik geven van een of meer speelautomaten.”

4.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende naar de Nederlandse wetgeving beoordeeld terecht en tot het juiste bedrag in de belastingheffing is betrokken. Partijen gaan naar het oordeel van de rechtbank uit van een juiste rechtsopvatting.

4.3.

Artikel 2 van het Verdrag bepaalt, voor zover hier van belang:

“1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van elk van de Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

a. a) voor Nederland:

i. i) inkomstenbelasting;

ii) de loonbelasting;

iii) de vennootschapsbelasting;

iv) de dividendbelasting;

v) de commissarissenbelasting;

vi) de vermogensbelasting;

i. i) de grondbelasting;

ii) de gemeentelijke baatbelastingen;

ix) de gemeentelijke bouwterreinbelastingen;

x) de wegen-, straat- en vaartbelastingen;

xi) het recht op de mijnen;

b) voor Oostenrijk:

(…)

4. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen, die in de toekomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de beide Staten delen elkaar alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht, mede.”

4.4.

Belanghebbende stelt dat de kansspelbelasting die in de onderhavige omstandigheden van haar wordt geheven, kwalificeert als een belasting naar het inkomen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Verdrag. Naar het oordeel van de rechtbank faalt die stelling. Belanghebbende behaalt vaste opbrengsten uit de operational lease van de kansspelautomaat. Hierover wordt geen kansspelbelasting geheven. De kansspelbelasting wordt geheven naar het verschil tussen de inzetten en de ter beschikking gestelde prijzen. De heffing van kansspelbelasting betreft dan geen heffing naar het inkomen, omdat het inkomen geen grondslag vormt voor de berekening van de belasting. In plaats daarvan is sprake van een heffing naar de omzet welke door een derde wordt gegenereerd. Een dergelijke heffingsgrondslag is evenmin aan te merken als een belasting naar bestanddelen van het inkomen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Verdrag. Daartoe behoort immers alleen de geheven belasting die als voorheffing verrekenbaar is met de inkomsten- danwel vennootschapsbelasting. Daar is hier geen sprake van. Het oordeel van de rechtbank vindt steun in de omstandigheid dat de kansspelbelasting, hoewel reeds bestaand op het moment van inwerkingtreding van het Verdrag, niet genoemd staat in artikel 2, derde lid, van het Verdrag.

4.5.

Gelet op het vorenstaande is het Verdrag niet van toepassing op de heffing van kansspelbelasting.

4.6.

Belanghebbendes beroep op de artikelen 26 en 31 van het Verdrag van Wenen dient in dat geval te worden verworpen. Er kan geen sprake zijn van schending van het Verdrag, aangezien dit niet van toepassing is op de heffing van kansspelbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van schending van de geest van het Verdrag of sprake van een arbitraire heffing. Van schending van een ander verdrag is niets gebleken.

4.7.

Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5 Proceskosten

6 Beslissing