Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1452, AWB - 14 _ 2316
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-03-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:1452, AWB - 14 _ 2316
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 maart 2015
- Datum publicatie
- 7 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:1457
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2316
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; onjuist tijdvak naheffing
Belanghebbende heeft een bedrijfswoning laten bouwen en ter beschikking gesteld aan haar voormalige dga en daarmee een levering verricht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en letter h, van de Wet OB (tekst t/m 2006). De inspecteur heeft terzake OB nageheven over 2006, er van uitgaande dat de bedrijfswoning in 2006 in gebruik is genomen. De rechtbank acht aannemelijk dat de woning in 2005 in gebruik is genomen en vernietigt de naheffingsaanslag. Geen integrale proceskostenvergoeding.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/2316
uitspraak van 9 maart 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 26 augustus 2009 heeft de inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 99.423 (aanslagnummer: [aanslagnummer].F.01.6501). Tegelijkertijd is bij beschikking een boete van € 4.537 opgelegd en is bij beschikking de heffingsrente vastgesteld op € 12.704.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 maart 2014 de naheffingsaanslag en de gelijktijdig daarmee opgelegde beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 april 2014, ontvangen bij de rechtbank op 11 april 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014 te Breda.
Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting en van de daar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak wordt verzonden. De door belanghebbende overgelegde pleitnota behoort tot de gedingstukken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende exploiteert een palingkwekerij aan de [adres] te [woonplaats]. In het jaar 2000 zijn de aandelen in belanghebbende overgedragen aan [A BV] te [plaats X]. De voormalige grootaandeelhouder in belanghebbende, [B] (hierna: [B]), is nadien aangebleven als bedrijfsleider. Bij de verkoop van zijn aandelenpakket in 2000 heeft [B] bedongen dat aan hem voor de duur van het dienstverband een bedrijfswoning om niet ter beschikking zou worden gesteld door belanghebbende. Deze bedrijfswoning zou gebouwd worden op het bedrijfsterrein van de palingkwekerij op het voornoemde adres te [woonplaats]. Vervolgens is eind 2004 de bouw van de bedrijfswoning, te weten een woonhuis met opslagruimte en carport (hierna: de bedrijfswoning), aangevangen. De bedrijfswoning is uiteindelijk gerealiseerd op het genoemde adres.
Belanghebbende heeft in eerste instantie geen voorbelasting teruggevraagd van de aan haar ter zake van de bouw van de bedrijfswoning in rekening gebrachte omzetbelasting. In het jaar 2008 heeft belanghebbende alsnog bezwaar gemaakt tegen de op aangifte voldane omzetbelasting over de periode 2004/2005. Naar aanleiding van deze bezwaren heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende. In het boekenonderzoek is geconcludeerd dat er in 2006 sprake is geweest van een integratielevering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en letter h, van de Wet OB (integratielevering) omdat [B] toen de bedrijfswoning heeft betrokken. Conclusie van het onderzoek was dat belanghebbende alsnog recht had op aftrek van een bedrag van in totaal € 58.946 aan omzetbelasting die aan haar ter zake van de bouw van de bedrijfswoning in rekening was gebracht, en dat zij € 99.423 omzetbelasting verschuldigd was ter zake van de integratielevering.
Aan belanghebbende is voorts een verzuimboete opgelegd vanwege het niet tijdig voldoen van omzetbelasting op aangifte (artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: de AWR). Met dagtekening 26 augustus 2009 zijn de onderhavige naheffingsaanslag en de verzuimboete opgelegd overeenkomstig de bevindingen van het boekenonderzoek.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van [B], gedagtekend 19 maart 2014 en gericht aan [A BV], waarin hij het volgende heeft verklaard:
“(…)
Geachte [C] (beste [C]),
Hierbij willen we graag schriftelijk aan je bevestigen dat wij per eind oktober 2005 in het nieuwe huis zijn gaan wonen.”
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich in de eerste plaats toe op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag over het juiste tijdvak is opgelegd. Voorts is in geschil of de inspecteur terecht een verzuimboete heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag alsmede de verzuimboete. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.