Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2181, AWB - 14 _ 2885
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2181, AWB - 14 _ 2885
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 april 2015
- Datum publicatie
- 30 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:2181
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2016:327
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2885
Inhoudsindicatie
1 van 4 crisisheffing
De rechtbank is van oordeel dat de crisisheffing niet in strijd is met de Wet loonbelasting nu in artikel 27a, lid 2 van de Wet bepaald wordt hoe de heffing moet geschieden. Artikel 32bd van de Wet is niet onverbindend nu in de parlementaire geschiedenis is bevestigd dat de crisisheffing plaatsvindt naast de reguliere heffing. De rechtbank acht voorts geen strijd met het gelijkheidsbeginsel aanwezig nu deze keuze van de wetgever niet evident van redelijke grond ontbloot is.
Ook is er geen strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol nu aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid is toegekend en zijn keuze niet van redelijke grond ontbloot is. Ook is de terugwerkende kracht niet zodanig ernstig is dat de crisisheffing in zijn algemeenheid leidt tot een schending van de ‘fair balance”.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/2885
uitspraak van 8 april 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte loonbelasting gedaan over het tijdvak 1 maart 2013 tot en met 31 maart 2013 naar een af te dragen bedrag van € 1.439.635. De belasting hierover is door belanghebbende op 26 april 2013 afgedragen. Bij brief van 22 mei 2013, door de inspecteur ontvangen op 23 mei 2013, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 april 2014 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 mei 2014, door de rechtbank op dezelfde dag ontvangen, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A] en [B], vergezeld van de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Rotterdam Belastingadviseurs LLP, en namens de inspecteur, [verweerder]. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brief van 27 februari 2015 heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd tot 8 april 2015.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende verricht houdsteractiviteiten. Zij houdt zich daarnaast bezig met het ontwikkelen en fabriceren van machines, systemen, werktuigen en andere technische producten alsmede het uitvoeren of doen uitvoeren van technische werkzaamheden.
Van het door belanghebbende afgedragen bedrag van € 1.439.635 betreft € 302.547 een zogenoemde pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) als bedoeld in artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet). Laatstgenoemd bedrag heeft betrekking op vijftien werknemers, waarvan er acht in 2012 een regulier, periodiek loon hebben genoten van minder dan € 150.000. Voor die personen was de overschrijding van het bedrag van € 150.000 uitsluitend het gevolg van niet periodiek loon, zoals bonussen. Van twee van deze werknemers was het dienstverband op 31 december 2012 beëindigd. Bij de overige zeven werknemers heeft de overschrijding van het bedrag van € 150.000 plaatsgevonden door zowel een hoger periodiek vast loon in 2012 als door in dat jaar genoten niet periodiek loon, waaronder bonussen.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag loonbelasting heeft afgedragen. Meer specifiek is in geschil of de crisisheffing in strijd is met:
Primair
1. het systeem van) de Wet;
2. het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR);
3. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM);
Subsidiair
4. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM met betrekking tot het genoten loon vóór het tijdstip waarop de crisisheffing voorzienbaar was;
Meer subsidiair
5. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM met betrekking tot het loon 2012 van werknemers die in 2013 niet meer in dienst waren.
Partijen zijn het erover eens dat de heffing in het onderhavige geval geen “individual excessive burden” vormt zodat in die zin geen sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de voldane belasting naar een bedrag van € 302.547 (primair) dan wel € 270.673, € 232.595, € 167.843 (subsidiair, afhankelijk van de vraag op welk tijdstip de crisisheffing voorzienbaar was), dan wel € 198.640 of € 11.827 (meer subsidiair). De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.