Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2440, AWB - 14 _ 6830
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2440, AWB - 14 _ 6830
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 23 april 2015
- Datum publicatie
- 3 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:2440
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 6830
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Schending hoorplicht. De heffingsambtenaar mocht uit de omstandigheid dat belanghebbende geen reactie gaf op de conceptuitspraak op bezwaar, niet afleiden dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand deed van zijn recht om gehoord te worden. Terugwijzing.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/6830
uitspraak van 23 april 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de heffingsambtenaar van 6 november 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats X] (hierna: de woning), voor het kalenderjaar 2014 is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2014 (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende zijn gemachtigde [gemachtigde], en namens de heffingsambtenaar [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
draagt de heffingsambtenaar op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraken op bezwaar te doen;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 980;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
2 Gronden
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 Wet WOZ de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op € 351.000 (hierna: de vastgestelde waarde). Gelijktijdig is de aanslag bekendgemaakt. Bij de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een twee-onder-één-kapwoning met dakkapel, garage en carport. De inhoud van de woning is ongeveer 424 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 306 m².
In geschil is of (i) de heffingsambtenaar aan de hoorplicht heeft voldaan, en (ii) of de vastgestelde waarde van de woning op de waardepeildatum te hoog is.
Vast staat dat belanghebbende in de bezwaarfase bij brief van 18 april 2014 heeft gemeld aan de heffingsambtenaar dat hij gehoord wenst te worden voor het geval het bezwaar geheel of gedeeltelijk afgewezen zal worden. Eveneens staat vast dat belanghebbende niet gehoord is.
De heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat aan de hoorplicht is voldaan gelet op het volgende. Aan belanghebbende is op 1 september 2014 een conceptuitspraak op bezwaar gestuurd (hierna: de conceptuitspaak), waarbij onder het kopje ‘horen’ onder meer is vermeld “U ontvangt de concept uitspraak. U heeft de mogelijkheid om binnen twee weken na dagtekening te reageren op deze conceptuitspraak. (…) Aansluitend zal dan een hoorzitting gepland worden. Indien er geen nadere reactie ontvangen wordt binnen de genoemde gestelde termijn, ontvangt u een definitieve uitspraak.” Omdat belanghebbende hierop niet heeft gereageerd, heeft de heffingsambtenaar dit aangemerkt als een afzien van de hoorzitting. De omstandigheid dat belanghebbende geen reactie heeft gegeven op de conceptuitspraak, is niet aan de heffingsambtenaar te wijten.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de heffingsambtenaar en is van oordeel dat de uit artikel 7:2 van de Awb voortvloeiende hoorplicht is geschonden. De heffingsambtenaar mocht uit de omstandigheid dat geen reactie werd ontvangen op de conceptuitspraak, niet afleiden dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand deed van zijn recht om gehoord te worden. Bij twijfel over de vraag of belanghebbende al dan niet toestemming heeft gegeven om van het horen af te zien, blijft de heffingsambtenaar gehouden belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord (vgl. HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751).
De stelling van belanghebbende dat hij de conceptuitspraak niet ontvangen heeft, kan daarom onbehandeld blijven.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schending van de hoorplicht te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, en evenmin om na vernietiging van de uitspraken op bezwaar zelf in de zaak te voorzien. Terugwijzing naar de heffingsambtenaar om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, met inachtneming van de hoorplicht, is naar het oordeel van de rechtbank aangewezen.
Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen (i) dat belanghebbende heeft verklaard terugwijzing naar de heffingsambtenaar te willen opdat hij alsnog gehoord kan worden, (ii) dat belanghebbende ter zitting gemotiveerd heeft aangevoerd geschaad te zijn door het niet-horen, en (iii) dat gelet op de aard van het onderhavige geschil (waardering van de woning), het in de bezwaarfase horen van belanghebbende een eigen functie kan hebben naast de mogelijkheid van een onderzoek ter zitting van de zaak in beroep (vgl. HR 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751).
Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard, zijn de uitspraken op bezwaar vernietigd, en is aan de heffingsambtenaar opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraken op bezwaar te doen.
De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 23 april 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.