Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2465, AWB - 15 _ 794
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2465, AWB - 15 _ 794
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 april 2015
- Datum publicatie
- 5 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:2465
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 794
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft op 23 juli 2014 uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 9 oktober 2014 in gebreke gesteld omdat geen uitspraak op bezwaar zou zijn gedaan. Pas na indiening van het beroepschrift tegen het niet tijdig doen van uitspraak komt de inspecteur er achter dat de eerdere brief van 9 oktober 2014 zag op de omstandigheid dat in de uitspraak op bezwaar niets gezegd was over de kostenvergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van 9 oktober 2014 niet worden aangemerkt als een geldige ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het verzoek om dwangsom is dan ook afgewezen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 15/794
uitspraak van 17 april 2015
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01 opgelegd.
Bij brief van 5 juni 2014, door de inspecteur ontvangen op 11 juni 2014, heeft de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Hoorn, bezwaar gemaakt tegen de onderhavige aanslag en is daarbij verzocht om een kostenvergoeding.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 juli 2014 is de inspecteur aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen en is de aanslag verminderd. De inspecteur heeft daarbij geen beslissing genomen op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van het bezwaar.
Bij brief van 9 oktober 2014, door de inspecteur ontvangen op 10 oktober 2014, heeft de gemachtigde van belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld. De inhoud van de hiervoor genoemde brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Hierbij moet ondergetekende, (…), u in gebreke stellen in verband met uw kennelijke weigering uitspraak te doen op het bezwaarschrift, (…) tegen de haar opgelegde aanslag IB/PH over 2012 (…).
Ondergetekende geeft u nog een termijn van twee weken om alsnog uitspraak te doen, waarna hij zich vrij zal voelen een beroep te doen op de dwangsomregeling. (…)”
Bij brief van 9 februari 2015, ingekomen bij de rechtbank op 10 februari 2015, is namens belanghebbende beroep ingesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het verzoek om kostenvergoeding.
2 Motivering
Naar de rechtbank begrijpt stelt belanghebbende dat de inspecteur ten onrechte nog niet heeft beslist op haar verzoek om kostenvergoeding. In het verlengde hiervan verzoekt belanghebbende de rechtbank om de hoogte van de dwangsom vast te stellen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
“a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen (…), en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.”
Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur niet (tijdig) op het verzoek om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten heeft beslist. Aan voorwaarde a van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is aldus voldaan. De inspecteur stelt zich echter op het standpunt dat niet aan voorwaarde b van genoemde bepaling is voldaan nu pas uit het beroepschrift blijkt dat de ingebrekestelling op de kostenvergoeding ziet.
In ECLI:NL:RVS:2014:4682 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van de ingebrekestelling het volgende overwogen:
“Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.”
De inspecteur heeft op 23 juli 2014 uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft in zijn brief van 9 oktober 2014 in algemene termen aangegeven dat de inspecteur kennelijk weigert om uitspraak te doen op het bezwaarschrift. Uit deze brief kan op geen enkele wijze afgeleid worden, en de inspecteur heeft dat ook in redelijkheid niet hoeven te doen, dat belanghebbende daarbij doelde op het niet beslissen op het verzoek om kostenvergoeding. Van de professioneel gemachtigde mag verlangd worden dat hij duidelijk aangeeft op welk punt hij vindt dat de inspecteur in gebreke is gebleven. Dat heeft hij niet gedaan. Belanghebbende heeft de inspecteur dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende concreet gemaand om op het punt van de kostenvergoeding een besluit te nemen. Gelet daarop kan de brief van 9 oktober 2014 niet aangemerkt worden als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Nu ook verder van een ingebrekestelling niet is gebleken heeft belanghebbende niet aan voorwaarde b van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voldaan zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Overigens heeft de inspecteur in het verweerschrift verklaard dat het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar toegewezen wordt.
Nog in geschil is of de inspecteur een dwangsom heeft verbeurd. Bij het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag kan, ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb alleen recht bestaan op een dwangsom indien de inspecteur in gebreke is gesteld. Nu dat, gelet op hetgeen de rechtbank in 2.5 heeft overwogen, niet is gebeurd, is de inspecteur geen dwangsom verschuldigd.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- -
-
wijst het verzoek om een dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2015 door mr.drs M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra‑Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.