Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2473, AWB - 13 _ 2349
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2473, AWB - 13 _ 2349
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 april 2015
- Datum publicatie
- 29 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:2471
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 2349
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
KB-Lux-navorderingsaanslagen vernietigd. Overgangsrecht invoering regelgeving informatiebeschikking. Aannemelijk dat de vader KBL-rekeninghouder was. Aangezien de uitspraken op bezwaar zijn gedaan na 1 juli 2011 (de datum van invoering van de informatiebeschikking-regelgeving) en de inspecteur geen informatiebeschikking heeft genomen, is er geen grond voor omkering van de bewijslast. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de modelmatig berekende correcties juist zijn. Immateriëleschadevergoeding.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 13/2349 tot en met 13/2357
uitspraak van 9 april 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbenden],
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft ten name van [Y] de volgende navorderingsaanslagen (hierna: de navorderingsaanslagen) opgelegd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV):
procedure |
jaar |
[aanslagnummer] |
dagtekening |
13/2349 |
1996 |
H67 |
06-06-2003 |
13/2350 |
1997 |
H77 |
06-06-2003 |
13/2351 |
1998 |
H87 |
06-06-2003 |
13/2352 |
1999 |
H98 |
31-05-2003 |
13/2353 |
2000 |
H07 |
31-05-2003 |
Vermogensbelasting (hierna: VB):
procedure |
jaar |
[aanslagnummer] |
dagtekening |
13/2354 |
1997 |
K78 |
31-05-2003 |
13/2355 |
1998 |
K88 |
31-05-2003 |
13/2356 |
1999 |
K98 |
31-05-2003 |
13/2357 |
2000 |
K08 |
31-05-2003 |
Bij de navorderingsaanslagen is heffingsrente in rekening gebracht. Met betrekking tot de jaren IB/PVV 1999 en 2000 en VB 2000 zijn boeten opgelegd.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 maart 2013 de boeten met betrekking tot de jaren IB/PVV 1999 en 2000 en VB 2000 vernietigd, de navorderingsaanslagen IB 2000 en VB 2000 en de daarop betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente vernietigd, en de overige navorderingsaanslagen verminderd.
Belanghebbenden hebben bij brief van 24 april 2013 – met poststempel 26 april 2013 –, ontvangen bij de rechtbank op 29 april 2013, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 44.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken (brief van 12 maart 2015 en brief van 13 maart 2015) ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbenden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord [A], een van de belanghebbenden, die tevens gemachtigde is van de andere belanghebbenden, ter bijstand vergezeld door [B], en namens de inspecteur, [verweerder]. De beroepen met de in 1.1 vermelde procedurenummers zijn daarbij gelijktijdig behandeld. De beroepen van de erven van [C] zijn daarbij ook gelijktijdig behandeld (procedurenummers 12/6703 tot en met 12/6714). [A] heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De vader van belanghebbenden was [X] (hierna: de vader). Zijn voornaam was [voornaam X]. De vader was, tot zijn overlijden op [datum] 1996, in gemeenschap van goederen getrouwd met [Y] (hierna: de moeder). De moeder is op [datum] 1999 overleden. Na het overlijden van de vader heeft de moeder het vruchtgebruik verkregen over het vermogen van vader. De erven van de vader zijn – met uitzondering van de moeder – dezelfde als de erven van de moeder.
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL). Op basis van de inlichtingen hebben de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld (hierna: het Rekeningenproject). Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels (rechtbank: waar in de tekst “??” staat is de kopie van het microfiche onvoldoende leesbaar):
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(...)
54-[rekeningnummer]-??-0000 00 0040 TER LDO [X - Y] 118.256,94
(…)
52-[rekeningnummer]-34-0000 00 0040 VUE [X - Y] 182,98”
De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 12 maart 2002 die ten name van de vader is gesteld en die geadresseerd is aan de erven van de vader (hierna: de betrokkenen), de betrokkenen geïnformeerd dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat de vader houder is (geweest) van een buitenlandse bankrekening. De inspecteur heeft de voorts gevraagd opgave te doen van de door hem na 1 januari 1990 aangehouden bankrekeningen middels een bijgesloten “verklaring buitenlandse bankrekeningen”. De inspecteur heeft daarbij de betrokkenen gewezen op hun informatieplicht en op de sanctie van omkering van de bewijslast indien niet volledig aan de verplichting tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen wordt voldaan.
De betrokkenen hebben de in 2.3 vermelde verklaring bij brief van 19 maart 2002 oningevuld naar de inspecteur retour gezonden, onder vermelding dat de vader is overleden en dat “in verband hiermede (…) derhalve geen gevolg [kan] worden gegeven aan Uw verzoek”.
Vervolgens is een briefwisseling tussen de inspecteur en de betrokkenen op gang gekomen (brieven van de inspecteur van 16 april 2002, 8 mei 2002, 29 mei 2002, 18 september 2002, 24 september 2002, 14 november 2002, en brieven van betrokkenen van 22 april 2002, 20 mei 2002, 10 september 2002, 8 oktober 2002) die in de kern erop neerkomt dat de inspecteur om informatie of medewerking heeft verzocht en belanghebbenden daarop afwijzend hebben gereageerd. De brieven van de inspecteur zijn gesteld ten name van de vader of ten name van de erven van de vader.
[ambtenaar], verbalisant van de FIOD-ECD/kantoor Haarlem, heeft op 5 juni 2012 een proces-verbaal opgesteld waarin hij ambtsedig heeft verklaard (voor zover hier van belang):
“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
[X - Y]
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: [X], gehuwd met [Y].
3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [X] de partner is (geweest)van [Y]. Dit is [X], geboren op [datum]-1917, met sofinummer [sofinummer], gehuwd geweest met [Y].
4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam [X] is [voornaam X].
Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt één persoon als rekeninghouder in aanmerking, zijnde : [X], gehuwd geweest met [Y], zoals die onder punt 3. staat vermeld.”
Bij brief van 23 april 2003 heeft de inspecteur de toenmalig gemachtigde van de betrokkenen in kennis gesteld van zijn voornemen “uw cliënt [X], p/a Erven [X]” navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1998 en VB 1992 tot en met 1999 op te leggen. Bij brief van diezelfde datum heeft de inspecteur diezelfde gemachtigde in kennis gesteld van zijn voornemen “uw cliënt Erven [Y]” navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 en 2000 en VB 2000 op te leggen, met een boete. Vervolgens zijn de onderhavige bestreden navorderingsaanslagen opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd op basis van modelmatige berekende correcties (hierna: de modelmatige correcties). Bij de modelmatige correcties is onder andere een zogenoemde 1.5-factor toegepast. Met betrekking tot de jaren IB/PVV 1999 en 2000 en VB 2000 zijn boeten opgelegd.
Op 14 juni 2012 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het verslag van deze hoorzitting vermeldt onder meer het volgende over hetgeen [A] heeft verklaard:
“Op haar sterfbed heeft moeder aangegeven dat er een rekening is bij ABN. Over een rekening bij KB-Lux heeft zij niet gesproken. Bij de erfenis is dit ook niet aan de orde geweest. Zij, haar broer en zus weten niets af van de rekening.”
In het beroepschrift van belanghebbenden is onder meer te lezen:
“Tijdens het hoorgesprek op 14 juni 2012 heeft de ambtenaar er herhaaldelijk op aangedrongen om toch maar naar Luxemburg te gaan omdat dat de enige mogelijkheid was duidelijkheid te krijgen in deze zaak. (…) We hebben besloten hieraan gevolg te geven, omdat deze langslepende kwestie als een zwaard van Damocles boven ons hangt. Ter plekke kregen we te horen dat er geen informatie voorhanden was, aangezien dit gegeven langer dan 10 jaar geleden speelde. Bovendien verzekerde men ons dat het de Belastingdienst te allen tijde vrij staat navraag te doen over een buitenlandse rekening indien zij het vermoeden daarover hebben.”
De inspecteur heeft bij de uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen IB/PVV 2000 en VB 2000 en de daarop betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente vernietigd, alsmede de overige navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente verminderd, omdat de in 2.7 vermelde 1.5-factor – naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350 – diende te worden geëlimineerd bij de modelmatige correcties. Verder zijn de in 2.7 vermelde boeten vernietigd.
3 Geschil
Ter zitting hebben belanghebbenden de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2000 en VB 2000 ingetrokken.
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht althans naar de juiste hoogte zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op beantwoording van de volgende vragen;
-
Leidt de trage afhandeling van de bezwaren tot vernietiging van de navorderingsaanslagen?
-
Is de vader terecht als rekeninghouder geïdentificeerd?
-
Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard?
-
Is de moeder terecht als rekeninghouder aangemerkt?
-
Zijn de navorderingsaanslagen te hoog?
-
Heeft de inspecteur bij het doen van de uitspraken op bezwaar voldoende zorgvuldig gehandeld?
-
Hebben belanghebbenden recht op vergoeding van immateriële schade?
Voor de standpunten en conclusies van partijen verwijst de rechtbank naar hetgeen door hen is aangevoerd op de zitting en in de van hen afkomstige stukken.