Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2920, AWB - 14 _ 7339
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:2920, AWB - 14 _ 7339
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 9 april 2015
- Datum publicatie
- 13 mei 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:2920
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 7339
Inhoudsindicatie
Proefprocedure: Motorrijtuigenbelasting – oldtimerregeling (art. 72 Wet MRB)
De rechtbank oordeelt dat een beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod in de zin van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, hier niet slaagt. Gelet op de wetsgeschiedenis van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting heeft de wetgever juist met het oog op de “echte” oldtimerliefhebber die hun motorrijtuig hobbymatig gebruiken een overgangsmaatregel getroffen. Deze keuze van de wetgever valt naar het oordeel van de rechtbank binnen de voor de wetgever geldende ruime beoordelingsvrijheid. Verder oordeelt de rechtbank dat met de verhoging van de leeftijdsgrens naar 40 jaar de wetgever niet getreden is buiten de ruime beoordelingsmarge die hem toekomt onder artikel 1 van het EP. Immers de wetgever beoogt - gelet op de toename van het aantal oldtimers door de jaren heen - met de wetswijziging een verdere toename van de import van (jonge) onzuinige en vervuilende oldtimers te beperken. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat niet kan worden gezegd dat de gehanteerde uitgangspunten (veronderstellingen) van de fiscale wetgever tot aanscherping van de leeftijdsgrens van oldtimers van redelijke grond is ontbloot. De gewijzigde regeling heeft in het onderhavige geval niet geleid tot een dusdanige belastingheffing dat sprake is van een ‘excessive burden’.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/7339
uitspraak van 9 april 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 29 maart 2014 belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting (MRB) over het jaar 2014 ter grootte van € 120 (nummer: [aanslagnummer].M.4.70001, hierna: de rekening MRB) gestuurd.
Belanghebbende heeft dit bedrag op 25 april 2014 voldaan. Daartegen heeft hij bij brief van 3 juni 2014, ontvangen door de inspecteur op 10 juni 2014, bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2014 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen per fax van 10 december 2014, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam en, ter bijstand, [A] ([Stichting A]) en namens de inspecteur [verweerder]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
Belanghebbende is volgens het kentekenregister sinds 17 juni 2006 houder van de personenauto van het merk en type BMW 535 I Automatic met het kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig). De datum van eerste toelating van het motorrijtuig is 16 december 1985. Het motorrijtuig rijdt op benzine.
Het motorrijtuig wordt niet dagelijks door belanghebbende gebruikt. Belanghebbende beschikt over een andere personenauto, die voor het dagelijks verkeer wordt gebruikt.
Bij brief van 21 februari 2011 heeft de inspecteur - voor zover hier van belang - aan belanghebbende het volgende medegedeeld:
‘Uit mijn gegevens is gebleken dat het motorrijtuig met het kenteken [kenteken] voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van motorrijtuigenbelasting voor een motorrijtuig van 25 jaar en ouder.
Deze voorwaarden staan in artikel 72, lid 1, onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel 12 van het daarbij behorende Uitvoeringsbesluit.
Ik verleen de vrijstelling met ingang van 16 december 2010.’
Op 1 januari 2012 was het motorrijtuig ruim 26 jaar oud. De leeftijdsgrens als neergelegd in artikel 72, eerste lid, onderdeel b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) is op 1 januari 2012 verhoogd van 25 naar 30 jaar. Voor motorrijtuigen die op 1 januari 2012 al ten minste 25 jaar oud waren is een overgangsmaatregel getroffen (artikel 72, eerste lid, onderdeel b en vierde lid). Krachtens deze regeling was belanghebbende voor het motorrijtuig nog steeds geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
Op 1 januari 2014 is artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de Wet MRB gewijzigd en is de leeftijdseis voor volledige vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verhoogd naar 40 jaar. In de artikelen 84a en 84b van de Wet MRB is voorzien in overgangsrecht dat onder meer openstaat voor personenauto’s rijdend op benzine die vóór 1 januari 1988 voor het eerst in gebruik zijn genomen. Het eerste lid van artikel 84a bepaalt dat het tijdvak waarvoor de overgangsregeling geldt, in afwijking van het bepaalde in artikel 10 van de Wet MRB, geen drie maanden bedraagt, maar een kalenderjaar. Ingevolge het tweede lid bedraagt het op verzoek toe te passen bedrag aan belasting ten hoogste € 120. Het derde lid, onderdeel c, regelt de beperking dat met het motorrijtuig waarvoor het overgangsrecht van toepassing is geen gebruik van de weg mag worden gemaakt in de maanden januari, februari en december. Ingevolge het vijfde lid van artikel 84a van de Wet MRB kan worden verzocht om toepassing van de overgangsregeling via het betalen van de belasting onder vermelding van het betalingskenmerk zoals aangegeven door de inspecteur.
Belanghebbende heeft de uit hoofde van de overgangsregeling verschuldigde MRB van € 120 op 25 april 2014 voldaan. Tegen de voldoening heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 oktober 2014 het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
3 Geschil
Tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen in geschil:
-
Heeft de inspecteur het hoorrecht van belanghebbende geschonden?
-
Is door de brief van 21 februari 2011 bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat voor het motorrijtuig ook vanaf 1 januari 2014 geen motorrijtuigenbelasting is verschuldigd?
-
Is de overgangsregeling van artikel 84a van de Wet MRB in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod in de zin van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR)?
-
Leidt de wijziging van artikel 72 van de Wet MRB (tekst 2014) tot aantasting van het recht van eigendom en daarmee tot strijdigheid met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van de voldane MRB van € 120. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.