Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3187, AWB - 14 _ 6225
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3187, AWB - 14 _ 6225
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 14 april 2015
- Datum publicatie
- 3 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:3187
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 6225
- Relevante informatie
- Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Privégebruik auto; naheffing loonheffingen.
Door het ontbreken van vijf ritten in de rittenregistratie, is de rittenregistratie aantoonbaar onjuist. Hierbij is niet van belang dat alle vijf ontbrekende ritten van zakelijk aard waren. De naheffingsaanslag loonheffing is derhalve terecht aan belanghebbende opgelegd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/6225
uitspraak van 14 april 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 september 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]) en de daarbij vastgestelde boete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op de boete;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete;
- vermindert de boete tot € 1.100;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 17,25 ;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 45 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Aan belanghebbende is door zijn werkgever een auto ter beschikking gesteld. In 2011 was dat voor de periode 1 januari 2011 tot 24 maart 2011 een Audi A4 Avant met kenteken [kenteken] en voor de periode 24 maart 2011 tot 1 januari 2012 een Audi A4 TDI, kenteken [kenteken] (hierna: auto’s).
Belanghebbende heeft in 2005 voor de terbeschikkinggestelde auto’s een “verklaring geen privé gebruik auto” aangevraagd. De inspecteur heeft de verklaring bij brief van 29 december 2005 afgegeven.
In 2013 heeft de inspecteur verzocht om informatie over het gebruik van de auto’s in 2011 en 2012. Belanghebbende heeft vervolgens de rittenregistraties over de jaren 2011 en 2012 overgelegd. De inspecteur heeft geconstateerd dat deze niet volledig waren. De auto’s waren waargenomen op de A2 bij Valkenswaard en in die gevallen stond er op de desbetreffende dag geen rit geregistreerd in de rittenregistratie, waarvan vijf maal in 2011 en één maal in 2012.
Bij brief van 26 januari 2014 heeft belanghebbende de zakelijkheid van de ritten onderbouwd. Daarnaast heeft belanghebbende een gecorrigeerde kilometerregistratie over de jaren 2011 en 2012 meegestuurd. De ontbrekende ritten waren:
- donderdag 30 juni 2011: [beschrijving van zakelijk karakter].
- donderdag 14 juli 2011: [beschrijving van zakelijk karakter].
- vrijdag 15 juli 2011:[beschrijving van zakelijk karakter].
- zondag16 oktober 2011: [beschrijving van zakelijk karakter].
- maandag 5 december 2011: [beschrijving van zakelijk karakter].
- dinsdag 25 december 2012: [beschrijving van zakelijk karakter].
Bij brief van 18 maart 2014 heeft belanghebbende nog extra bewijsstukken overgelegd, waaronder drie beschikkingen van snelheidsovertredingen, waaruit volgens belanghebbende blijkt dat zijn rittenregistratie toch juist is.
Naar aanleiding van het vorenstaande is de inspecteur bij brief van 29 april 2014 alsnog akkoord gegaan met de rittenregistratie over het jaar 2012, omdat er slechts één rit ontbrak. De rittenregistratie over het jaar 2011 heeft hij niet geaccepteerd omdat door de ontbrekende ritten de kilometerstanden in de rittenregistratie niet meer kloppen. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd. De nageheven belasting is € 4.498 en er is een verzuimboete van € 1.800 (40% van € 4.498) opgelegd.
Belanghebbende heeft bij brief van 13 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2014 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd.
Ingevolge art. 13bis, lid 5 Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) wordt het voordeel van een ter beschikking gestelde auto op nihil gesteld indien uit de rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privé doeleinden is gebruikt. Volgens lid 15 van voormeld artikel kan de inspecteur de werknemer op enig moment verzoeken te doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt. Ingevolge artikel 3.13, eerste lid , van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 dient de rittenregistratie als bedoeld in voormeld artikel ten minste de volgende gegevens te bevatten:
-
Merk, type en kenteken van de auto:
-
Periode van terbeschikkingstelling van de auto;
-
Per rit:
1. datum
2. begin- en eindstand van de kilometerteller;
3. begin- en eindadres;
4. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5. het karakter van de rit.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust om te doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hierin niet is geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft over het jaar 2011 een rittenregistratie overgelegd, waarin vijf ritten ontbraken. Daardoor kunnen de kilometerstanden van zijn rittenregistratie niet kloppen, in elk geval op of rond de dagen waarop die ritten zijn gereden. Hierbij is niet van belang dat de vijf ontbrekende ritten alle van zakelijke aard zijn. Dat maakt de rittenregistratie immers niet minder onjuist. Nu de rittenregistratie aantoonbaar onjuist is, heeft belanghebbende daarmee niet het bewijs geleverd dat de auto’s in 2011 voor niet meer dan 500 kilometer privé zijn gebruikt. Ook anderszins heeft hij dat bewijs niet geleverd. De naheffingsaanslag is dan terecht opgelegd. Het gegeven dat de inspecteur de rittenregistratie over het jaar 2012 wel heeft goedgekeurd, leidt evenmin tot een ander oordeel, aangezien de inspecteur ieder jaar apart mag beoordelen.
Ter zake van het verzuim is aan belanghebbende ingevolge artikel 67c AWR in verbinding met § 24, lid 5 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een boete opgelegd van € 1.800 (40% van € 4.498). De rechtbank acht deze boete gelet op de aard van het verzuim te hoog. Aannemelijk is dat belanghebbende zich een aantal malen heeft vergist en dat niet de hele administratie onjuist is. De rechtbank acht een boete van € 1.100 passend en geboden.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond voor zover het beroep ziet op de naheffingsaanslag en gegrond voor zover het ziet op de boete.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zien op de door belanghebbende gemaakte reiskosten en bedragen op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 17,25 (€ 61,6*€ 0,28).
Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.