Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3188, AWB - 14 _ 6869

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-04-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3188, AWB - 14 _ 6869

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 april 2015
Datum publicatie
3 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:3188
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6869
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Belastbaarheid uitkering uit kapitaalverzekering van vóór 2001.

Nu in de polis niet stond dat de uitkering moest worden aangewend voor aflossing van de hypotheek, is geen sprake van een kapitaalverzekering eigen woning. Daaraan doet niet af dat de polis was verpand aan de hypotheekverstrekker en dat de uitkering is gebruikt voor aflossing van de hypotheek. De uitkering is op grond van artikel AM, lid 1 van de Invoeringswet IB 2001 belast in box 1, met toepassing van de artikelen 25 en 26 van de Wet IB 1964.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/6869

uitspraak van 14 april 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 8 oktober 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv), aanslagnummer [aanslagnummer].H.06 (hierna: de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en namens de inspecteur [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1

Belanghebbende en haar echtgenoot hebben met ingang van 1 november 1995 een gewijzigde hypotheekovereenkomst afgesloten bij [hypotheekverstrekker] (hierna: [hypotheekverstrekker]) voor een bedrag van fl. 84.816 (€ 38.488). Daarnaast is een levensverzekering afgesloten onder polisnummer [polisnummer] conform de [hypotheekverstrekker-polis] en de daarbij behorende polisvoorwaarden bij [A NV]. Het verzekerde bedrag bedraag fl. 84.816 (€ 38.488).

2.2.

De levensverzekering is verpand aan [hypotheekverstrekker] en zij is als eerst begunstigde aangewezen met betrekking tot de uitkering van de kapitaalverzekering. De levensverzekering is na 1995 niet meer herzien en is na 15 jaar premies betalen op 1 november 2010 geëxpireerd. Belanghebbende heeft op de expiratiedatum een uitkering ontvangen van € 38.488, die gebruikt is voor de aflossing van de hypotheek. Ter zake van de expiratie heeft de verzekeraar naar de belastingdienst een renseignement gestuurd, waarin staat vermeld dat de uitkering voor een bedrag van € 28.134 is vrijgesteld.

2.3.

De inspecteur is afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte ib/pvv 2010 en heeft een deel van de uitkering, groot € 2.949, belast als inkomen uit werk en woning. Het bedrag heeft hij als volgt berekend:

Uitkering: € 38.488

Vrijgesteld: € 28.134

Betaalde premies: € 27.524

Uitkering: € 38.488

Vrijgesteld: € 28.134 -/-

Bovenmatig deel € 10.354

Uitkering € 38.488

Betaalde premies € 27.524 -/-

Rente € 10.964

Belast is: € 10.964/€ 38.488 * € 10.354 = € 2.949

2.4.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.

2.5.

In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de kapitaalverzekering een kapitaalverzekering eigen woning is in de zin van artikel 3.116 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

2.6.

Ingevolge lid 2 van artikel 3.116 Wet IB 2001 (tekst 2010) is – voor zover hier van belang- van een kapitaalverzekering eigen woning sprake zolang de verzekeringnemer of zijn partner een eigen woning heeft en in de overeenkomst is bepaald dat de begunstigde de uitkering zal aanwenden ter aflossing van de eigen woningschuld.

2.7.

In lid 1 van artikel 3.118 Wet IB 2001 (tekst 2010) is bepaald – voor zover van belang- dat de rente die is begrepen in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning, voor zover deze uitkering niet meer bedraagt dan € 34.100, niet als voordeel uit kapitaalverzekering wordt aangemerkt indien ter zake van de verzekering ten minste 15 jaar jaarlijkse premies zijn voldaan.

2.8.

De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op voormelde vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning in de zin van artikel 3.118 Wet IB 2001. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hierin niet is geslaagd en overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heef niet aannemelijk gemaakt dat een clausule als vermeld in punt 2.6. in de verzekeringsovereenkomst is opgenomen. Belanghebbende heeft geen verzekeringsovereenkomst overgelegd of dit anderszins aannemelijk gemaakt. De verzekeringsmaatschappij heeft aan de belastingdienst (via een renseignement) doorgegeven dat van de uitkering slechts € 28.134 is vrijgesteld en daaruit kan worden afgeleid dat de betreffende clausule niet in de overeenkomst stond, anders was immers de uitkering tot een bedrag van € 34.100 vrijgesteld geweest.

In de hypotheekovereenkomst van [hypotheekverstrekker] staat het volgende met betrekking tot de aflossing van de hypotheek vermeld. “Het [hypotheekverstrekker] is verplicht al hetgeen hij uit genoemde polis(sen) van levensverzekering al verkrijgen, zowel bij verschuldigd worden van de verzekerde bedragen als bij aankoop, aan te wenden tot vermindering van de door geldnemer verschuldigde hoofdsom of restant daarvan alsmede renten, boeten en kosten, terwijl een eventueel restant van de uitkering zal worden uitbetaald aan de door de geldnemer zelf aangewezen begunstigde(n).” Het voorgaande leidt er weliswaar toe dat de kapitaaluitkering moet worden aangewend voor de aflossing van de hypotheek, maar leidt niet tot de vrijstelling als vermeld in 2.7. In de wet staat uitdrukkelijk dat de in 2.6. vermelde clausule in de verzekeringsovereenkomst zelf moet staan. Dat is hier niet het geval.

2.9.

De inspecteur heeft het bedrag van € 2.949 gelet op het voorgaande dan terecht belast. Die belastingheffing vloeit voort uit de volgende bepalingen:

2.9.1.

Artikel AL, lid 1 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001(hierna: Inv. Wet IB 2001) luidt (voor zover van belang) als volgt:

“1. Voor de bepaling van het inkomen uit een op 31 december 2000 bestaande levensverzekering waarbij een kapitaal is verzekerd, blijven de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing zoals die luidden op 31 december 2000. De eerste volzin is niet van toepassing indien voor de levensverzekering tenminste vijftienjaar jaarlijkse premies zijn voldaan waarbij de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste. “

2.9.2.

Artikel AM, lid 1 en lid 2 van de Inv. Wet IB 2001 luiden als volgt:

“1. De rente begrepen in een op of na 1 januari 2001 genoten kapitaaluitkering uit levensverzekering ter zake van een in onderdeel AL, eerste lid, tweede volzin, bedoelde levensverzekering- voor zover deze rente volgens de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze luidden op 31 december 2000, tot de inkomsten uit vermogen worden gerekend- wordt voor toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking genomen als inkomen uit werk en woning. Artikel 25, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, is daarbij overeenkomstig van toepassing.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ter zake van een levensverzekering die op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn partner met ingang van de inwerkingtreding van deze wet wordt aangemerkt als kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.116 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Op het verzoek, dat uiterlijk bij de aangifte over het kalenderjaar 2001 moet worden gedaan, kan niet worden teruggekomen.”

2.9.3.

In artikel 25, lid 1, onderdeel c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 ( hierna: Wet IB 1964) was bepaald dat de rente begrepen in kapitaaluitkeringen uit levensverzekering belast was als inkomsten uit vermogen. Ingevolge lid 5 werd de rente begrepen in een kapitaalverzekering gesteld op het bedrag waarmee de uitkering overtrof hetgeen ter zake van verzekering aan premies was voldaan. Artikel 26, lid 2, onderdeel b van de Wet IB 1964 bepaalde dat bij 15 jaar premies betalen een bedrag van fl. 62.000 (€ 28.134) was vrijgesteld.

2.10.

Nu er geen sprake is van een kapitaalverzekering eigen woning in de zin van artikel 3.116 Wet IB 2001, is op de uitkering van de kapitaalverzekering het overgangsrecht van artikel AM, lid 1 Inv. Wet IB 2001 van toepassing. In dit artikel is bepaald dat artikel 25 Wet IB 1964 van toepassing is op uitkeringen na 2000. Nu belanghebbende 15 jaar premies heeft voldaan, is ingevolge artikel 26, lid 2, onderdeel b van de Wet IB 1964 een vrijstelling van

fl. 62.000 (€ 28.134) van toepassing.

2.11.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de uitkering voor het juiste bedrag bij belanghebbende belast als inkomen uit werk en woning en is de aanslag tot het juiste bedrag vastgesteld.

2.12.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.