Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-05-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3296, AWB - 08 _ 5237
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-05-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3296, AWB - 08 _ 5237
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 13 mei 2015
- Datum publicatie
- 9 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:3296
- Zaaknummer
- AWB - 08 _ 5237
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Ontslag van instantie. Belanghebbende verkeert in staat van faillissement. Hij is aansprakelijk gesteld voor belastingschulden van zijn eveneens failliete BV. De ontvanger heeft aangegeven dat de aansprakelijkheidsschuld niet zal worden geïnd. Belanghebbende stelt belang te hebben bij zijn beroep omdat hij een schadevergoeding wil claimen: de vordering van de ontvanger is als steunvordering gebruikt bij de faillissementsaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval de meeste geëigende weg is om deze schadevergoedingsactie neer te leggen bij de burgerlijke rechter, nu de gestelde schade niet uitsluitend het gevolg is van het primaire besluit. Na afweging van alle belangen verleent de rechtbank dan ontslag van instantie aan de ontvanger.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: AWB 08/5236 en 08/5237
uitspraak van 13 mei 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikkingen van 8 december 2006 en 16 augustus 2007 aansprakelijk gesteld voor de door [A BV] (hierna: [A BV]) onbetaald gebleven loonheffing over respectievelijk het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 en 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 (beschikkingnummers: A2006037 en A2007039 ) (bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer 08/5236).
Voorts heeft de ontvanger belanghebbende bij beschikkingen van 8 december 2006 en 16 augustus 2007 aansprakelijk gesteld voor de door [B BV] (hierna: [B BV]) onbetaald gebleven loonheffing over respectievelijk het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 en 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006 (beschikkingnummers: A2006042 en A2007044 ) (bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer 08/5237).
Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraken van 20 november 20007 heeft de ontvanger de bezwaren tegen de beschikkingen met datum 8 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de beschikkingen met datum 16 augustus 2007 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 21 november 2007 beroep ingesteld. Bij brief van 12 maart 2008 heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader gemotiveerd. Ter zake van het beroep heeft de griffier van belanghebbende twee keer een bedrag aan griffierecht geheven van € 39.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende is bij brief van 9 februari 2009 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 17 maart 2009.
Bij brief van 9 maart 2009 heeft [curator], advocaat te Middelharnis, aan de rechtbank medegedeeld dat belanghebbende op [datum] 2008 in staat van faillissement is verklaard en dat hij door de rechter-commissaris als curator is benoemd in het faillissement van belanghebbende. In deze brief heeft [curator], voornoemd, verder medegedeeld dat, naar zijn mening, de procedure tussen belanghebbende en de ontvanger hierdoor van rechtswege is geschorst.
Bij (fax)brief van 12 maart 2009 heeft de ontvanger de rechtbank verzocht om het beroep te schorsen in verband met het faillissement van belanghebbende. De rechtbank heeft de brief van de ontvanger opgevat als een verzoek aan de rechtbank om de curator op te roepen om als partij in de plaats te treden van de gefailleerde (belanghebbende). Vervolgens heeft de rechtbank de curator bij brief van 13 maart 2009 verzocht aan te geven of hij de procedure namens belanghebbende wil voortzetten.
Bij (fax)brief van 17 maart 2009 heeft de curator medegedeeld dat hij de beslissing van de rechtbank inzake de procedures van de mede-aansprakelijkgestelde bestuurders, [C] en [D] wil afwachten, alvorens hij een beslissing neemt over de voortzetting van de procedures van belanghebbende. Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 17 maart 2009 aan partijen medegedeeld dat de procedures van belanghebbende zullen worden aangehouden tot dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de procedures van de medebestuurders.
De rechtbank heeft op 6 november 2009 uitspraak gedaan in de procedures van [C] en [D] en de beschikkingen aansprakelijkstelling ten name van [C] en [D] vernietigd.
Na de uitspraak in de zaken van de medebestuurders is met de curator en de ontvanger afgesproken dat de onderhavige procedures zouden worden aangehouden in afwachting van afwikkeling van het faillissement van belanghebbende.
De rechtbank heeft vervolgens diverse keren telefonisch geïnformeerd naar de stand van zaken in het dossier. Bij brief van 20 oktober 2014 heeft de rechtbank aan de curator en de ontvanger medegedeeld dat zij voornemens was de procedures (weer) inhoudelijk te gaan behandelen. In deze brief heeft de rechtbank de ontvanger verzocht aan te geven wat thans zijn standpunt is in de onderhavige procedures.
Bij brief van 27 oktober 2014 heeft de curator aan de rechtbank medegedeeld dat er begin oktober 2014 een regeling in het faillissement van belanghebbende is getroffen met de Belastingdienst. In deze brief heeft de ontvanger medegedeeld dat, gelet op de getroffen regeling, de onderhavige procedures kunnen worden ingetrokken. Een afschrift van deze brief is verzonden naar belanghebbende, met daarbij het verzoek aan te geven of hij eveneens kan instemmen met de intrekking van de procedures.
Bij brief van 20 januari 2015 heeft belanghebbende aan de rechtbank medegedeeld dat hij niet akkoord gaat met de intrekking van de procedures.
Bij brief van 26 februari 2015 heeft de ontvanger nadere stukken ingediend. Vervolgens heeft belanghebbende bij brief van 10 maart 2015 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015 te Middelburg.
Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting en van de daar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak wordt verzonden. De door de ontvanger overgelegde pleitnota behoort tot de gedingstukken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende was in 2005, 2006 en 2007, via de vennootschap [C BV], bestuurder van [B BV]. [B BV] was bestuurder van [A BV]. [B BV] en [A BV] zijn op respectievelijk [datum] 2007 en [datum] 2007 in staat van faillissement verklaard.
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikkingen op grond van artikel 36 Inv. aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven loonheffing van [B BV] (in totaal € 329.724) en [A BV] (in totaal € 729.716).
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van [datum] 2008 is belanghebbende in staat van faillissement verklaard. Bij arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 3 februari 2009 is het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de beschikkingen aansprakelijkstelling terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarnaast is in geschil of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding. Ter zitting heeft de ontvanger verzocht om aan hem ontslag van instantie te verlenen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikkingen aansprakelijkstelling. Voorts heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding. De ontvanger heeft de rechtbank primair verzocht om aan hem ontslag van instantie te verlenen. Subsidiair concludeert de ontvanger tot ongegrondverklaring van het beroep.