Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-05-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3312, AWB - 14 _ 2988
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-05-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:3312, AWB - 14 _ 2988
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 12 mei 2015
- Datum publicatie
- 3 juni 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:3312
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:362, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2988
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Er is sprake van een onzakelijke lening. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende bij het verstrekken van de geldlening aan de vennootschap een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde onder die voorwaarden, ook niet als een hogere rente bedongen zou zijn, niet zou hebben genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen verliezen die een geldverstrekker lijdt in zijn hoedanigheid van aandeelhouder niet in aftrek op het inkomen komen. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/2988
uitspraak van 12 mei 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 139.316, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 96.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 196.424.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2014 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 mei 2014, ontvangen bij de rechtbank op 12 mei 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de zitting van de enkelvoudige kamer van 12 februari 2015 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Helmond, en namens de inspecteur, [verweerder].
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces‑verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen is verzonden. De enkelvoudige kamer heeft de zaak vervolgens naar de meervoudig kamer verwezen. Voor dat geval hadden partijen ter zitting reeds toestemming gegeven dat een nader onderzoek ter zitting achterwege kan worden gelaten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende en [A] zijn ieder voor 50% aandeelhouder van [B BV] te [plaats X] (hierna: [B BV]). Deze vennootschap houdt 100% van de aandelen in [C BV] te [plaats X], die op haar beurt 67% van de aandelen houdt van [D BV] te [plaats Y] (hierna: [D BV]). [D BV] is opgericht op [datum] 2007. De resterende 33% van de aandelen van [D BV] zijn in handen van [E]. De bedrijfsactiviteiten van [D BV] bestaan onder meer uit een detailhandel in meubelen, vloerbedekking, gordijnen en aanverwante artikelen. Die bedrijfsactiviteiten zijn door [D BV] na haar oprichting overgenomen van [E].
Op 16 januari 2008 heeft belanghebbende aan [B BV] een lening verstrekt van € 131.000. Dit bedrag is doorgeleend aan [C BV] die op haar beurt dat bedrag heeft doorgeleend aan [D BV]. [A] en [E] hebben ook geld uitgeleend aan [D BV].
In de overeenkomst van geldlening die door belanghebbende en [B BV] is ondertekend, is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Looptijd
Artikel 1
Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
Uitgeleende hoofdsom
Artikel 2
De uitlener verstrekt aan de lener ter leen, gelijk de lener van de uitlener ter leen in ontvangst neemt, een som geld ter grootte van €131.000 (…).
Rente
Artikel 3
De lener is verplicht om over de geleende hoofdsom, of het restant daarvan, aan de uitlener een rente te betalen van vijf procent (5,0%) per jaar, te voldoen in onderling overleg.
Aflossing
Artikel 4
De lener is niet verplicht om op de hoofdsom af te lossen. (…)
Zekerheidstelling
Artikel 8
De lener is gehouden om op eerste vordering van de uitlener, ten behoeve van laatstgenoemde zakelijke zekerheid te verschaffen voor alles wat de uitlener op grond van deze overeenkomst te vorderen heeft.”
In 2009 zijn [B BV] en [D BV] in staat van faillissement verklaard. Na afwikkeling van het faillissement heeft belanghebbende een bedrag van € 1.960 ter zake van zijn vordering ontvangen.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2008 het verlies op de vordering op [B BV] van € 129.040 (€ 131.000 minus € 1.960) als een negatief resultaat uit overige werkzaamheden bij zijn inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen. Bij het opleggen van de onderhavige aanslag is de inspecteur afgeweken van de aangifte. Het verlies op de vordering is door de inspecteur niet in aftrek toegestaan. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
3 Geschil
In geschil is of in het onderhavige jaar een afwaardering van de vordering van € 129.040 als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan worden genomen. Meer specifiek is primair in geschil of sprake is van een onzakelijke lening en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is subsidiair in geschil of de afwaardering van de vordering, ondanks de onzakelijkheid van de lening, in mindering kan komen op het belastbare inkomen uit werk en woning.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.276. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.