Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4696, AWB - 14 _ 2049

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4696, AWB - 14 _ 2049

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
16 juli 2015
Datum publicatie
24 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:4696
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2049
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft aanzienlijke uitgaven aannemelijk gemaakt die niet uit de bij de belastingdienst bekende inkomsten en vermogensbestanddelen kunnen zijn gedaan. Gelet op de hoogte van het aangegeven inkomen leidt dit tot de conclusie dat niet de vereiste aangifte is gedaan. De rechtbank vermindert de aanslag ivm de toetsing van de redelijke schatting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/2049

uitspraak van 16 juli 2015

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 132.673.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 februari 2014 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 130.454.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 28 maart 2015, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn broer, [A], en zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Utrecht, en namens de inspecteur, [verweerder]. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [datum] 1960, is gehuwd met [B] (de echtgenote), geboren op [datum] 1961. Zij hebben drie kinderen, waarvan twee in het onderhavige jaar bij hen woonden. Volgens de Gemeentelijke basisadministratie woont belanghebbende met zijn gezin sinds [datum] 2002 op het adres [adres 1] te [woonplaats].

2.2.

Belanghebbende heeft op 1 mei 2006 een vergunning gekregen van de gemeente [woonplaats] voor het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van een terrein ten zuiden van het woonwagenkamp in [woonplaats] voor (dag)handel in oud ijzer. In de vergunning is vermeld dat belanghebbende met ingang van 1 mei 2006 vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend tot 1 mei 2008 voor het realiseren van een (dag)handel op het terrein in oud ijzer.

2.3.

Op 23 juli 2007 heeft belanghebbende zich bij de belastingdienst aangemeld als ondernemer met ingang van 15 mei 2007. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de handel in ijzer-/staalschroot en gebruikte auto's. Op 16 juli 2010 heeft belanghebbende zich tevens laten inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Als hoofdactiviteit staat in het handelsregister vermeld: "Groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen". Belanghebbende heeft in zijn aangiften omzetbelasting de volgende omzetten (in €) aangegeven:

2007

200

2008

0

2009

150

2010

4.215

2011

0

2012

0

2.4.

Bij de stukken bevindt zich een stuk, ondertekend door belanghebbende en [C] ([C]) dat luidt als volgt:

Schuldbekentenis

[plaats X]/[woonplaats], 9 juli 2007

[belanghebbende], [adres 1] [woonplaats], handelende voor zichzelf in privé, verklaart in leen te hebben ontvangen van [C], [adres 2] [plaats X] (BRD) een bedrag van € 25.000,-- (vijfentwintigduizend Euro).

Per maand zal € 200 (tweehonderd) worden afgelost. Volledige aflossing is te allen tijde boetevrij toegestaan.

De rente bedraagt 4% per jaar, effectief over het (pro resto) uitstaande bedrag en wordt in de maandelijkse termijnen begrepen.”

2.5.

Met dagtekening 25 maart 2011 verklaart [C] in een brief aan de gemachtigde van belanghebbende het volgende:

Betreft: lening [belanghebbende] te [woonplaats] op 9 juli 2007

(…)

Op uw verzoek bevestig ik u, dat op voormelde lening, van bij aanvang € 25.000, inmiddels (t/m februari 2011) € 9.225 werd betaald, resp. afgelost.

(...)

Zoals de overeenkomst luce claris aangeeft, werd de lening op 9 juli 2007 afgesloten en bij ondertekening op mijn kantoor te Asperen, op genoemde datum in contanten uitgekeerd (voor zover van interesse, grotendeels in coupures van € 50).”

2.6.

In de woning van belanghebbende zijn op 23 juni 2006 bij een huiszoeking door de Regiopolitie Noord-Brabant € 106.450 aan contant geld, hennepplanten en overige verdovende middelen aangetroffen. Naar aanleiding hiervan zijn over de jaren 2005 en 2006 bedragen als resultaat uit overige werkzaamheden bijgeteld. Hierover is tot de Hoge Raad geprocedeerd. In het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek is onderzoek gedaan naar de eigendom van het chalet dat geplaatst is op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Onder andere dit proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2010 is door het Openbaar Ministerie aan de inspecteur ter beschikking gesteld en behoort tot de stukken van het geding.

2.7.

Belanghebbende en de echtgenote hebben in de jaren 2001 tot en met 2009 een bijstandsuitkering van de gemeente Oss genoten. Dit is het enige inkomen dat zij over die jaren in de aangiften hebben vermeld. De bijstandsuitkering van zowel belanghebbende als de echtgenote over 2008 was € 9.364.

2.8.

De inspecteur heeft, bij brief met dagtekening 19 augustus 2010, aan belanghebbende medegedeeld dat hij voorlopige aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet zou gaan opleggen omdat uit informatie van het Openbaar Ministerie te Arnhem was gebleken dat belanghebbende in 2008 uitgaven heeft gedaan die niet uit het aangegeven inkomen konden zijn voldaan. Deze aanslagen zijn met dagtekening 3 september 2010 opgelegd. Daarbij is het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met € 97.584.

2.9.

Met dagtekening 23 december 2011 is de definitieve aanslag IB/PVV over 2008 vastgesteld. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met een bedrag van € 123.309 als resultaat uit overige werkzaamheden tot € 132.673. Bij uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op een bedrag van € 130.454. Het bedrag dat uiteindelijk als resultaat uit overige werkzaamheden is bijgeteld (€ 121.090) heeft betrekking op de volgende uitgaven:

Opbouwen woonwagen

10.000

Leges bouwvergunning

1.047

Whirlpool

4.165

Espresso inbouwapparaat

1.026

Vaatwasser

547

Magnetron

272

Oven

405

Keuken

10.750

Tegels keuken

38.928

Vloerverwarming

15.000

Aankoop Mercedes [kenteken 1]

8.950

Aankoop Mercedes [kenteken 2]

30.000

Totaal

121.090

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en – naar de rechtbank begrijpt - vermindering van de aanslag tot een conform de aangifte. De inspecteur concludeert nader tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 115.454.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing