Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4857, AWB - 13 _ 5522
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4857, AWB - 13 _ 5522
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 20 juli 2015
- Datum publicatie
- 27 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:4857
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 5522
- Relevante informatie
- Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Belanghebbende houdt zich bezig met het ter beschikking stellen van uitzendkrachten op de Nederlandse arbeidsmarkt. De inspecteur is de mening toegedaan dat de verhouding tussen de omzet en het loon in 2012 van belanghebbende anders is dan in 2011 en 2010 en heeft daarom een naheffingsaanslag loonbelasting over het jaar 2012 aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur met deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omzet van belanghebbende in Nederland is behaald met uitzendkrachten die bij belanghebbende in dienstbetrekking waren. Belanghebbende geeft namelijk met hetgeen zij heeft gesteld en aan stukken heeft overgelegd een aannemelijke verklaring voor de gewijzigde verhouding tussen de omzet en het loon. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 13/5522
uitspraak van 20 juli 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats X] (Polen),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].AO112.506) Loonheffingen van € 29.256 opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikking een boete van € 1.462. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 255 aan heffingsrente in rekening gebracht
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 2 september 2013 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de in rekening gebrachte heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 oktober 2013, ontvangen bij de rechtbank op 11 oktober 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de voormalige bestuurder van belanghebbende, tevens gemachtigde van de curator, [A], tot bijstand vergezeld door de tolk [B], alsmede de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Bleiswijk, en namens de inspecteur [verweerder]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek hervat en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te verschaffen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan op 17 december 2014 afschriften aan partijen is verzonden.
Belanghebbende heeft per fax van 2 december 2014 nadere stukken ingediend.
Bij brief van 17 december 2014 heeft de rechtbank een afschrift van de nadere stukken aan de inspecteur verstrekt en tevens is aan de inspecteur verzocht om op voormelde stukken te reageren.
Bij brief van 14 januari 2015, ontvangen door de rechtbank op 20 januari 2015, heeft de inspecteur op de nadere stukken van belanghebbende gereageerd waarvan een afschrift op 26 januari 2015 aan belanghebbende is verstrekt.
Belanghebbende heeft per fax van 23 januari 2015, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, het formulier proceskosten ingediend waarvan een afschrift op 26 januari 2015 naar de inspecteur is verzonden.
Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is een naar Pools recht opgerichte vennootschap en is in Polen gevestigd. Zij houdt zich bezig met het uitlenen en/of ter beschikking stellen van Poolse werknemers aan Nederlandse en Belgische opdrachtgevers.
Belanghebbende is voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan opdrachtgevers om onder diens leiding en toezicht in Nederland werkzaamheden te verrichten inhoudingsplichtig voor de loonbelasting. De werknemers zijn ter zake van hun werkzaamheden in Nederland niet premieplichtig voor de volksverzekeringen en werknemersverzekeringen.
Belanghebbende beschikte over een zogenoemde G-rekening en heeft in april 2012 haar activiteiten in Nederland beëindigd. Eind 2012 is zij door een Poolse gerechtelijke instantie failliet verklaard.
Naar aanleiding van de door belanghebbende op 30 juni 2012 en 11 juli 2012 ingediende verzoeken tot deblokkering van het saldo op de G-rekening is namens de inspecteur bij belanghebbende een onderzoek ingesteld. Van dat onderzoek is op 18 maart 2013 een rapport opgesteld. Uit het rapport blijkt onder meer dat het saldo op de G-rekening € 29.256 bedraagt en dat de verhouding omzet/loonsom over de navolgende jaren als volgt kan worden weergegeven:
2010 |
2011 |
2012 (jan t/m juni) |
||||
Omzet |
€ |
2.211.654 |
€ |
4.949.775 |
€ |
869.288 |
Loon voor de loonheffing |
€ |
2.011.086 |
€ |
1.646.120 |
€ |
42.839 |
Loon in % v/d omzet |
90,9 % |
33,2% |
4,9% |
In het rapport is geconcludeerd dat bij belanghebbende in verregaande mate sprake is van scheefgroei tussen de verhouding loon en omzet en dat het daarom niet onredelijk is om te veronderstellen dat ten minste een heffingsbedrag van € 29.256 niet is verantwoord.
Naar aanleiding van de bevindingen van bovengenoemd onderzoek is de naheffingsaanslag met dagtekening 2 april 2013 aan belanghebbende opgelegd.
Tevens heeft de inspecteur op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in samenhang met paragraaf 24a van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een verzuimboete opgelegd van 5% van het nageheven bedrag.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase gesteld dat zij in Nederland gebruik heeft gemaakt van ‘subcontractors’, te weten [C] en [D] en dat deze bedrijven de activiteiten van belanghebbende hebben overgenomen. Tevens heeft belanghebbende gesteld dat zij de volledige omzet heeft gefactureerd, maar dat de loonkosten verdeeld zijn over haarzelf, [C] en [D]. Verder heeft belanghebbende overgelegd:
- -
-
een afschrift van de interne compensatieregeling (‘Set-Off’) tussen belanghebbende, [E], [F], [G] en [H BV]; en
- -
-
de factuur van [H BV] aan belanghebbende voor een bedrag van € 832.100.
Het door de inspecteur opgevraagde gespecificeerde overzicht van de subcontractors met daarbij kopieën van alle ingekomen facturen met bijbehorende specificaties heeft belanghebbende niet overgelegd.
De inspecteur acht de door belanghebbende overgelegde gegevens onvoldoende om een financiële aansluiting te kunnen maken en heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de opgelegde verzuimboete gehandhaafd.
Belanghebbende heeft in beroep onder meer aangevoerd dat:
-
[H BV] als subcontractor is ingeschakeld;
-
[H BV] op haar beurt gebruik heeft gemaakt van subcontractors, te weten [C], [D], [G], [I VOF], [J VOF], [K VOF] en [L VOF];
-
sommige van haar werknemers al op 1 januari 2012 naar de andere vennootschappen zijn overgegaan en de rest van haar werknemers op 1 april 2012;
-
haar contracten met diverse opdrachtgevers in 2012 door drie vennootschappen zijn overgenomen en dat deze vennootschappen opnieuw met de activiteiten van belanghebbende zijn begonnen;
-
zij vanwege oude contractspartijen de gewerkte arbeidsuren eerst aan de opdrachtgevers heeft gefactureerd, de gelden ook heeft ontvangen en dat vervolgens [H BV] aan haar heeft gefactureerd;
-
[C] en [D] weliswaar in oktober 2012 bij de Belastingdienst als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting zijn aangemeld maar dat deze vennootschappen over de voorafgaande maanden wel loonbelasting hebben afgedragen;
-
de verschuldigde loonbelasting van de door belanghebbende gefactureerde arbeidsuren inderdaad niet door haar zijn afgedragen, maar door de andere vennootschappen;
-
de factuur van [H BV] van € 832.100 ziet op de in Nederland én de in België verrichte werkzaamheden;
-
de omzet van ruim € 294.000 betrekking heeft op de bij opdrachtgevers gedeclareerde huisvestingskosten en kosten van transport van de werknemers.
Volgens belanghebbende kan het door haar gestelde cijfermatig als volgt worden weergegeven:
Gefactureerd periode jan. tot begin april 2012 |
|||||
Uitzendactiviteiten via subcontractors |
€ |
624.734,29 |
|||
Uitzendactiviteiten via eigen personeel |
€ |
69.751,36 |
|||
Huisvestingskosten + transport personeel |
€ |
294.196,46 |
|||
Omzet in Nederland |
€ |
988.682,11 |
|||
Uitzendactiviteiten in België |
€ |
713.935,30 |
|||
Totale omzet |
€ |
1.702.617,41 |
Arbeidsuren door belanghebbende aan opdrachtgevers voor werkzaamheden in NLD is gefactureerd: |
21.919,5 |
||
Waarvan ingekocht via subcontractors |
|||
- |
de VOF’s in Nederland |
12.006 |
|
- |
[C] |
2.989 |
|
- |
[D] |
3.433 |
|
- |
Uren onverklaard |
747 |
|
Waarvan verricht door eigen personeel |
2.744,5 |
Belanghebbende heeft na het onderzoek ter zitting kopieën van loonaangiften van [C] en [D] over onder meer de periode januari 2012 tot en met 30 maart 2012 overgelegd waaruit blijkt dat over het volgende loon aangifte is gedaan:
Periode 1 januari t/m 30 maart |
Loon |
Loonbelasting |
||
[C] |
€ |
30.244 |
€ |
228 |
[D] |
€ |
31.843 |
€ |
513 |
Totaal |
€ |
62.087 |
€ |
741 |
Belanghebbende heeft over de jaren 2010 tot en met 2012 tot de volgende bedragen loon uitbetaald en loonbelasting afgedragen:
2010 |
2011 |
2012 |
||||
Loon |
€ |
2.011.086 |
€ |
1.646.120 |
€ |
42.839 |
Loonheffing |
€ |
104.183 |
€ |
42.719 |
€ |
2.061 |
3 Geschil
In geschil is of de inspecteur de naheffingsaanslag alsmede de op hetzelfde aanslagbiljet vermelde verzuimboete en beschikking heffingsrente, zoals deze luiden na de uitspraak op bezwaar, terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zitting is aangevoerd verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal dat op 17 december 2014 aan partijen is verzonden.
Belanghebbende concludeert - naar de rechtbank begrijpt - tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.