Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5042, AWB - 13 _ 1764
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5042, AWB - 13 _ 1764
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 18 juni 2015
- Datum publicatie
- 27 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:5042
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:77, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 1764
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
KBL-zaak. Aannemelijk dat belanghebbende KBL-rekeninghouder was. Aan de door belanghebbende overgelegde “KBL-brief”, kent de rechtbank geen gewicht toe na de gemotiveerde betwisting van de echtheid door de inspecteur. Geen informatiebeschikking. Geen omkering van de bewijslast. Inspecteur slaagt niet in bewijslast ter zake van de modelmatige bepaalde KBL-correcties. Vernietiging navorderingsaanslagen en vergrijpboeten.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 13/1764 en 13/2237 t/m 13/2245
uitspraak van 18 juni 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 31 mei 2003 de volgende navorderingsaanslagen (hierna: de navorderingsaanslagen) opgelegd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV):
procedure |
jaar |
[aanslagnummer] |
13/1764 |
1991 |
H18 |
13/2237 |
1992 |
H28 |
13/2238 |
1993 |
H38 |
13/2239 |
1994 |
H48 |
13/2240 |
1995 |
H58 |
Vermogensbelasting (hierna: VB):
procedure |
jaar |
[aanslagnummer] |
13/2241 |
1992 |
K28 |
13/2242 |
1993 |
K38 |
13/2243 |
1994 |
K48 |
13/2244 |
1995 |
K58 |
13/2245 |
1996 |
K68 |
Bij de navorderingsaanslagen zijn verhogingen (hierna: boeten) van 100% van de verschuldigde belasting toegepast en is heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 februari 2013 de navorderingsaanslagen verminderd, de boeten met betrekking tot de navorderingsaanslagen VB vernietigd en de overige boeten verminderd met 20%.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 maart 2013 (poststempel dateert van 15 maart 2013), ontvangen bij de rechtbank op 19 maart 2013, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2015 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de inspecteur, [verweerder]. De beroepen met de in 1.1 vermelde procedurenummers zijn daarbij gelijktijdig behandeld. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
Bij brief van 22 april 2015 heeft de rechtbank partijen bericht dat de termijn waarbinnen schriftelijke uitspraak wordt gedaan, is verlengd met 6 weken.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
De voornaam van belanghebbende is [voornaam belanghebbende]. De voornaam van zijn vader was [voornaam vader]. De vader is in 1985 overleden. De geboortenaam van de moeder van belanghebbende (hierna: de moeder) is [moeder]. Belanghebbende heeft verklaard dat de voornaam van de moeder [voornaam moeder met A] is.
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL). Op basis van de inlichtingen hebben de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld (hierna: het Rekeningenproject). Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (...) 53-[rekeningnummer]-44-0000 00 0040 TER LDO [belanghebbende] OU MME [moeder] 71.008,09
(…)
52-[rekeningnummer]-17-0000 00 0040 VUE [belanghebbende] OU MME [moeder] 3,80”
De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 23 oktober 2002 belanghebbende geïnformeerd dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat hij houder is (geweest) van een buitenlandse bankrekening en dat van de opbrengsten en saldi geen opgaaf is gedaan in de aangiften IB/PVV en VB. De inspecteur heeft voorts belanghebbende gevraagd opgave te doen van de door hem na 1 januari 1990 aangehouden bankrekeningen middels een bijgesloten “verklaring buitenlandse bankrekeningen”. De inspecteur heeft belanghebbende daarbij gewezen op zijn informatieplicht en op de sanctie van omkering van de bewijslast indien niet volledig aan de verplichting tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen wordt voldaan.
Belanghebbende heeft bij brief van 5 november 2002 geantwoord dat hij enkel beschikt over een Franse bankrekening, aangezien hij in Frankrijk woonachtig is.
Bij brief van 6 november 2002 heeft de inspecteur geantwoord dat de niet aangegeven inkomsten/vermogen zien/ziet op de periode vóór emigratie namelijk van 1990 tot met 21 december 1996 en dat dit vermogen op een bankrekening staat van de KBL. Vervolgens heeft de inspecteur verzocht alle gegevens met betrekking tot de bankrekening en de hoogte van het vermogen en de inkomsten daaruit over de betreffende periode te verstrekken.
In de brief van 3 december 2002 geeft de inspecteur aan dat hij voldoende aanwijzingen heeft dat de moeder eigenaar is van twee bankrekeningen bij de KBL met nummer [rekeningnummer]. Daarbij heeft hij belanghebbende verzocht om de “verklaring buitenlandse bankrekeningen” namens de moeder ingevuld te retourneren.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 januari 2003 ontkend dat de moeder of hijzelf een bankrekening hadden in het buitenland. De inspecteur heeft bij brief van 20 januari 2003 aan de FIOD-ECD verzocht om een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de identificatie.
[ambtenaar], verbalisant van de FIOD-ECD/kantoor Haarlem, heeft op 24 februari 2003 een proces-verbaal (hierna: PV) opgesteld waarin hij ambtsedig het volgende heeft verklaard (voor zover hier van belang):
“Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
[belanghebbende] OU [moeder]
2. Uit informatie van de [gemeente X] blijkt dat [vader] een zoon heeft met de naam [belanghebbende], geboren op [datum]-1946, en dat [vader] is overleden op [datum]-1985 (volgens [belanghebbende] moet dit zijn: [datum]-1985)
3. Volgens BVR is [vader] gehuwd geweest met mw. [moeder], geboren op [datum]-1922, met sofinummer [BSN 1].
4. [belanghebbende] woont volgens zijn aangiften inkomstenbelasting in Frankrijk. Zijn sofinummer is [BSN 2].
5. Volgens informatie van de [gemeente X] blijkt dat de eerste voornaam van mw. [moeder] is: [voornaam moeder met E].”
Bij brief van 1 mei 2003 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 tot en met 1995 en VB 1992 tot en met 1996 op te leggen, alsmede vergrijpboeten. Voorts heeft hij een afschrift van het PV bijgevoegd en een overzicht van de berekende correcties.
Met dagtekening 31 mei 2003 zijn de navorderingsaanslagen, met boeten van 100%, opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd op basis van modelmatige berekende correcties (hierna: de modelmatige correcties). Bij de modelmatige correcties is onder andere een zogenoemde 1.5-factor toegepast.
Bij onder meer een brief van 18 november 2003 heeft belanghebbende een afschrift van een brief gestuurd naar de inspecteur. Deze laatste brief, gedateerd 7 juli 2003, vermeldt belanghebbende als adressant, is ondertekend met de naam KREDIETBANK S.A. LUXEMBOURGEOISE, en bevat ook overigens allerlei verwijzingen (logo, onderschrift) naar KBL. In de begeleidende brief vermeldt belanghebbende dat het om een brief gaat die hij van KBL heeft ontvangen toen hij daar op bezoek is geweest (hierna: de “KBL”-brief). Bij de brief van 18 november 2003 is tevens een afschrift gevoegd van een brief, gedateerd 27 juni 2003, die volgens belanghebbende door hem aan KBL is gestuurd.
De “KBL”-brief vermeldt onder meer het volgende:
“Geachte Heer,
Wij bevestigen u de goede ontvangst van uw schrijven van 27 juni jongstleden.
In antwoord op de door u gestelde vragen kunnen wij u het volgende mededelen:
Na verificatie van de door u verstrekte gegevens en vergelijking van de handtekening is de gevolgtrekking dat het vernoemde banknummer niet met uw persoon verbonden is.”
Op 18 juni 2004 en 28 november 2012 hebben er hoorgesprekken plaatsgevonden. Tijdens deze hoorgesprekken heeft belanghebbende aangegeven dat de identificatie onjuist is en dat de naam van zijn moeder niet [voornaam moeder met E] doch [voornaam moeder met A] is. Voorts heeft hij aangegeven dat zijn eerdere verklaring aan de FIOD over het originele exemplaar van de “KBL”-brief (te weten dat de katten het originele exemplaar hebben verscheurd en opgegeten) een ‘lulverhaal’ is. Belanghebbende heeft tijdens het hoorgesprek verklaard dat hij het origineel van die brief dus nog wel had, maar dat hij dat origineel niet aan de inspecteur wenste te geven maar het alleen zal overdragen aan het gerechtshof.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 februari 2013 de navorderingsaanslagen alsmede de beschikkingen heffingsrente verminderd, omdat de in 2.8 vermelde 1.5-factor – naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350 – diende te worden geëlimineerd bij de modelmatige correcties. Verder zijn de in 2.8 vermelde boeten bij de navorderingsaanslagen VB vernietigd en de boeten bij de navorderingsaanslagen IB/PVV verminderd met 20% in verband met undue delay.
Tijdens het onderzoek ter zitting van 26 maart 2015 heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard inzake de “KBL”-brief:
“Ik werd door [ambtenaar] van de FIOD gebeld met de vraag of ik de originele brief wilde overleggen. Ik heb toen gezegd dat mijn katten er aan hadden gezeten. Het was toen een raar verhaal, maar ik wilde de brief toen nog niet overleggen. Maar de brief is echter wel door de katten aangetast. Ik heb de originele brief niet meer. Ik ontken dat de brief vervalst is. Ik had de brief nooit kunnen vervalsen.”
3 Geschil
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de boeten, welke zijn opgelegd bij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 en 1992 zullen worden vernietigd.
In geschil is of de navorderingsaanslagen alsmede de boeten terecht zijn vastgesteld.
Voor de standpunten en conclusies van partijen verwijst de rechtbank naar hetgeen door hen is aangevoerd op de zitting en in de van hen afkomstige stukken.