Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5055, AWB - 14 _ 6744

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5055, AWB - 14 _ 6744

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 juni 2015
Datum publicatie
20 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:5055
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6744
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.17

Inhoudsindicatie

Geen aftrek voor specifieke zorgkosten. Niet aannemelijk is gemaakt dat de overige zorgkosten welke aan de niet –AWBZ instelling zijn betaald en welke niet vergoed zijn in de vorm van een PGB in aanmerking kunnen worden genomen als zijnde specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17, lid 1, onderdeel a, van de Wet IB 2001.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/6744

uitspraak van 19 juni 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 7 oktober 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv), aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01 (hierna: de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder].

Gemachtigde van belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende verbleef in 2012 in de niet-AWBZ-zorginstelling [A] te [plaats X]. Zij betaalde maandelijks aan deze zorginstelling € 5.300 aan zorgkosten en ongeveer € 2.040 aan overige kosten, waaronder huur, woonservice, hotelservice, bewassing etc. De kosten van vervoer, medicijnen, drankjes, etc werden apart gefactureerd aan belanghebbende.

2.2.

Ter zake van de in rekening gebrachte zorgkosten ad € 58.300 (11 maanden (februari t/m december) * € 5.300) heeft belanghebbende in 2012 een netto persoonsgebonden budget (hierna: pgb) van het zorgkantoor ontvangen van € 50.516,56. De eigen bijdrage bedroeg € 1.390,44.

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangifte ib/pvv 2012 de volgende specifieke zorgkosten in aanmerking genomen:

- Uitgaven voor hulpmiddelen € 1.289

- Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte € 2.452

- Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 600

Totaal € 4.341-/- drempel € 636

Totale aftrek specifieke zorgkosten € 3.705

2.4.

Met dagtekening 11 april 2014 is de aanslag ib/pvv 2012 vastgesteld waarbij is afgeweken van de ingediende aangifte. De inspecteur heeft de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten gecorrigeerd.

2.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd omdat belanghebbende de in aanmerking genomen specifieke zorgkosten niet nader met bewijsstukken heeft onderbouwd.

2.6.

In geschil is de hoogte van de aanslag. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor aftrek van specifieke zorgkosten. Belanghebbende heeft die kosten als volgt nader gespecificeerd:

- zorgkosten € 8.467,17 (€ 58.300 + € 683,87 (januari) -/-

€ 50.516,56)

- kosten extra bewassing € 620

- kosten voor vervoer € 570,22

- uitgaven medicijnen € 46,33

Tot slot is in geschil, voor zover de rechtbank begrijpt, of de inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt.

2.7.

Onder uitgaven van specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB), wordt (voor zover van belang) het volgende verstaan:

“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

a. genees- en heelkundige hulp;

b. vervoer;

c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;

d. andere hulpmiddelen, met uitzondering van brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;

e. extra gezinshulp;

f: (..)

g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven (..);

h.(..)”

2.8.

Artikel 6.18 Wet IB bepaalt dat de eigen bijdragen die verschuldigd zijn krachtens de AWBZ of de Wet Maatschappelijke ondersteuning niet aftrekbaar zijn. Blijkens de definitieve toekenningsbeschikking van het zorgkantoor, is de eigen bijdrage van belanghebbende € 1.390,44. Dat bedrag zit in het totaalbedrag van € 58.983,87 en is dus niet aftrekbaar.

2.9.

De bewijslast met betrekking tot de in aanmerking te nemen specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 Wet IB rust op belanghebbende. De inspecteur heeft belanghebbende diverse malen gevraagd om een specificatie van de post zorgkosten die is betaald. Belanghebbende heeft daarover geen informatie verstrekt. Zij meent dat hetgeen als zorgkosten door het Zorgkantoor in het kader van het PGB is geaccepteerd, als zodanig ook geaccepteerd moet worden door de inspecteur.

2.10.

De rechtbank is van oordeel dat de visie van belanghebbende niet kan worden gevolgd. Het enkele feit dat het Zorgkantoor de betaalde kosten als zorgkosten accepteert, impliceert niet dat het dan ook buitengewone uitgaven zijn voor de inkomstenbelasting. Er is geen enkel inzicht gegeven in de verdeling van kosten van het huis over hotelkosten en zorgkosten zodat niet duidelijk is wat onder welke categorie aan belanghebbende in rekening is gebracht.

2.11.

Belanghebbende heeft overigens ook niet duidelijk gemaakt waarom via het PGB niet alle door haar betaalde zorgkosten zijn vergoed. Het is heel wel mogelijk dat het Zorgkantoor niet alle kosten heeft vergoed omdat in de post zorgkosten ook elementen zitten van andere kosten. Het gegeven dat belanghebbende een eigen bijdrage moet betalen kan, gezien haar inkomen van ongeveer € 42.000, het verschil van ongeveer € 8.000 tussen de betaalde zorgkosten en de vergoeding niet verklaren.

2.12.

De zorginstelling waar belanghebbende verblijft is een niet-AWBZ-zorginstelling, waarmee de belastingdienst op grond van het Besluit van 4 april 2013, nr. BLKB2013/473M afspraken kan maken over de hoogte van de in aanmerking te nemen specifieke zorgkosten die in rekening zijn gebracht. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht na te gaan of dergelijke afspraken zijn gemaakt, maar ook op dat verzoek is zij niet ingegaan.

2.13.

De opgevoerde uitgaven van medicijnen als vermeld in 2.6 kunnen niet in aanmerking worden genomen, nu belanghebbende geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze medicijnen op voorschrift van een arts zijn verstrekt in de zin van artikel 6.17, lid 1, onderdeel c van de Wet IB en de kosten hiervan niet zijn vergoed door de zorgverzekeraar OHRA. Van de opgevoerde kosten van vervoer is niet aannemelijk gemaakt dat zij betrekking hadden op vervoer wegens ziekte of invaliditeit. De inspecteur heeft gesteld dat hij € 310 extra kosten van kleding en beddengoed accepteert. Dat bedrag blijft onder de drempel voor aftrek. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de werkelijke kosten, veroorzaakt door ziekte of invaliditeit, hoger zijn.

2.14.

Hetgeen in 2.9 tot en met 2.13 is overwogen leidt tot het oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van buitengewone uitgaven.

2.15.

Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen. De afspraak tussen de belastingdienst en [accountantskantoor] met betrekking tot een andere niet-AWBZ-zorginstelling, is niet maatgevend voor belanghebbende nu de zorgkosten van elke niet-AWBZ-zorginstelling apart dienen te worden beoordeeld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.

2.16.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.17.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.