Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5059, AWB - 14 _ 7397

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-06-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5059, AWB - 14 _ 7397

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 juni 2015
Datum publicatie
20 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:5059
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7397
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Inkomsten uit hennepkwekerij. Aannemelijk is dat er twee eerdere hennepoogsten zijn geweest. Uit de kasopstelling blijkt dat belanghebbende absoluut en relatief gezien over meer inkomsten moet hebben beschikt dan uit zijn aangifte blijkt. Navorderingsaanslag terecht met omkering van de bewijslast vastgesteld. Niet gebleken is dat de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld. Geen aftrek voor vordering tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers AWB 14/7397 t/m 14/7399

uitspraak van 19 juni 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 31 oktober 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor de jaren 2010 t/m 2012 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) en de daarbij opgelegde vergrijpboeten, alsmede beschikkingen heffingsrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn echtgenote [A] en namens de inspecteur [verweerder]. De zaken met nummers AWB 14/7397 t/m 14/7399 zijn gelijktijdig op zitting behandeld.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vernietigt de navorderingsaanslagen ib/pvv 2010 (14/7397) en 2011 (14/7398), alsmede de daarbij opgelegde vergrijpboeten en heffingsrente;

-

vermindert de aanslag ib/pvv 2012 (14/7399) tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.711, handhaaft de overige elementen van de aanslag, vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig en vermindert de boete tot 50% van de nagevorderde ib/pvv;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 754;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Op 6 november 2012 is bij een inval door de politie in de toenmalige woning van belanghebbende aan de [adres] te [plaats X] in de garage een hennepkwekerij aangetroffen. Hierbij zijn 43 hennepplanten aangetroffen en in beslaggenomen door de politie. Verder zijn onder andere knipschaartjes en droogrekken met hennepaanslag/resten aangetroffen.

2.2.

Tijdens het verhoor op 6 november 2012 heeft belanghebbende verklaard dat de hennepkwekerij van hem was. Hij was, aldus zijn verklaring, vanaf juli 2012 begonnen met het kweken van hennep en de eerste oogst van 100 planten was mislukt.

2.3.

De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat de navorderingsaanslagen voor 2010 en 2011 kunnen vervallen en dat voor de navorderingsaanslag 2012 uitgegaan kan worden van 2 eerdere oogsten.

2.4.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte ib/pvv over het jaar 2012 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 14.135.

2.5.

Bij de inval in de woning zijn spullen aangetroffen waaruit blijkt dat er eerdere oogsten zijn geweest. Belanghebbende heeft gesteld dat de eerdere oogst is mislukt, maar hij heeft daar geen enkel bewijs voor aangedragen. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk. Er zijn immers bij de inval 43 planten aangetroffen waaronder zogenaamde moederplanten en er waren aanwijzingen voor eerdere oogsten: hennepafval, vervuilde koolstoffilters en droogrekken met resten van hennep. Het is dan heel aannemelijk dat er tenminste twee eerdere oogsten zijn geweest. De inspecteur heeft de netto opbrengst van 3 oogsten berekend op basis van het rapport BOOM op € 9.864; dat wordt bij twee oogsten € 6.576.

2.6.

De inspecteur heeft een berekening overgelegd van de privéuitgaven van belanghebbende en zijn echtgenote in 2012. Daaruit blijkt dat belanghebbende en zijn echtgenote in 2012 € 13.580 meer hebben uitgegeven dan zij aan inkomen hadden. Indien in het geheel geen rekening wordt gehouden met de hennepkwekerij is het verschil zelfs € 14.378. Belanghebbende heeft weliswaar aangevoerd dat de stelpost van de inspecteur voor wat betreft kleding en schoeisel te hoog is, maar daarmee heeft hij het verschil niet verklaard.

2.7.

Gezien het verschil tussen inkomsten en uitgaven - de rechtbank acht aannemelijk dat dat verschil ten minste € 10.000 is geweest - moet belanghebbende aanmerkelijk meer inkomen hebben gehad in 2012 dan hij heeft aangegeven en is daardoor zowel absoluut als relatief een aanzienlijk bedrag aan belasting niet betaald. Dat betekent dat een onjuiste aangifte is gedaan. Belanghebbende moet dan bewijzen dat de navorderingsaanslag, zoals die wordt na de door de inspecteur aangegeven vermindering, te hoog is. Dat bewijs heeft hij niet geleverd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de aanslag zeer redelijk vastgesteld.

2.8.

De stelling van belanghebbende dat er gelet op de vordering tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van het OM een samenloop ontstaat en dat daardoor geen correctie mag worden aangebracht, acht de rechtbank onjuist. Op grond van artikel 3.14, lid 1, onderdeel e van de Wet Inkomstenbelasting 2001, kan het aan de Staat betaalde wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning in het jaar van betaling. Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende in 2012 iets heeft betaald.

2.9.

Aan belanghebbende is een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nagevorderde ib/pvv op grond van artikel 67e van de AWR. De rechtbank acht, nu sprake is van verzwegen inkomsten, aannemelijk dat belanghebbende de inkomsten bewust niet heeft aangegeven om daarover geen belasting te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van opzet. De rechtbank acht deze boete passend en geboden, aangezien belanghebbende wist dat de inkomsten uit de hennepteelt belast waren. Door opzettelijk deze inkomsten niet in de aangifte ib/pvv 2012 te vermelden, heeft hij willens en wetens het risico aanvaard dat door zijn handelen te weinig belasting zou worden geheven. De boete wordt wel verminderd nu de aanslag wordt verminderd.

2.10.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008, nr. 41 832, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2008:BC1962, overwogen dat bij de beoordeling of een boete passend en geboden is rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat de boetegrondslag is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Dit betekent niet dat toepassing van omkering van de bewijslast in alle gevallen leidt tot matiging van de boete. De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding voor een matiging van de boete en acht de aan belanghebbende opgelegde boete een passende en geboden sanctie voor het vergrijp dat is begaan. De rechtbank zal de boete vaststellen op 50% van de nagevorderde ib/pvv.

2.11.

Nu gelet op het voorgaande de navorderingaanslagen ib/pvv 2010 en 2011, alsmede de daarbij opgelegde boeten en beschikkingen heffingsrente, worden vernietigd en de navorderingsaanslag ib/pvv 2012 wordt verlaagd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.711 (€ 23.999 -/- € 3.288), zijn de beroepen gegrond verklaard.

2.12.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij verdient opmerking dat de rechtbank de zaken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht beschouwt. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 734 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 244 en een wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). De overige kosten zien op de door belanghebbende en zijn echtgenote gemaakte reiskosten op basis van openbaar vervoer 2e klas, van [woonplaats] naar Roermond, vice versa, afgerond € 20.

Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel,

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.