Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5571, AWB - 14 _ 2611

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 01-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5571, AWB - 14 _ 2611

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
1 juli 2015
Datum publicatie
10 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:5571
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2611
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

inkomstenbelasting (vorderbaar en inbaar)

Belanghebbende heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met zijn werkgever in verband met zijn uitdiensttreding per 31 december 2006. Als gevolg van de overeenkomst heeft belanghebbende recht op een prepensioen/FPU. Bij de civiele rechter vordert belanghebbende ontbinding van de vaststellingsovereenkomst. Door deze procedure ontvangt hij geen prepensioen/FPU. Nadat de civiele rechter in 2011 de vaststellingsovereenkomst bij uitspraak heeft gehandhaafd, ontvangt belanghebbende het totaal van de uitkering over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 in één bedrag in 2011. Volgens de rechtbank is het hele bedrag in 2011 belast. Als gevolg van de civiele procedure was het niet eerder vorderbaar en inbaar.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 14/2611

uitspraak van 1 juli 2015

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 februari 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2011 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 203.177 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.16.01).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur,

[verweerder] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende was tot en met 31 december 2006 in dienstbetrekking werkzaam bij [A] te [plaats X]. Op 6 juli 2006 is, als gevolg van de beëindiging van een arbeidsconflict, een vaststellingsovereenkomst conform artikel 7:15 BW tussen deze partijen gesloten waarbij is bepaald dat belanghebbende gebruik zou maken van zijn FPU-recht.

Van dit recht kon, conform het FPU-reglement, gebruik worden gemaakt als er sprake was van een ontslag, volledig dan wel gedeeltelijk uit een dienstbetrekking, op eigen verzoek van de werknemer verleend met het oogmerk de werknemer voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar vervroegd te doen uittreden met recht op een uitkering.

2.2.

In 2006 heeft belanghebbende vernietiging van de vaststellingsovereenkomst bij de civiele rechter gevorderd. Bij arrest van 1 maart 2011 heeft de achtste kamer van de civiele sector van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch geoordeeld dat er geen grond is voor vernietiging of wijziging van de vaststellingsovereenkomst.

Het gevolg van de civiele procedure is geweest dat belanghebbende van januari 2007 tot juni 2011 geen inkomen heeft genoten. Na het arrest van het Gerechtshof in juni 2011 is het prepensioen/FPU over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 mei 2011 in één bedrag uitbetaald.

2.3.

Door het ABP is in 2011 een bedrag van € 199.000 aan bruto prepensioen/FPU (hierna: de uitkering) uitbetaald aan belanghebbende. Een groot deel van de uitkering, namelijk € 161.383, had betrekking op de jaren 2007 tot en met 2010.

2.4.

Belanghebbende heeft over het jaar 2011 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB) gedaan. Het aangegeven inkomen uit werk en woning bedraagt

€ 40.390. De inspecteur is bij de aanslagregeling van de aangifte afgeweken en heeft de gehele FPU in 2011 belast.

2.5.

In geschil is of het deel van de uitkering dat betrekking heeft op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 in 2011 in de heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen moet worden betrokken.

2.6.

Artikel 3.146, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt – voor zover hier van belang – dat loon, aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen, termijnen van lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen uit een inkomensvoorziening worden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend geworden of vorderbaar en inbaar zijn geworden.

2.7.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, in weerwil van het feit dat de op de jaren 2007 tot en met 2010 betrekking hebbende uitkeringen eerst zijn uitbetaald in 2011, sprake is van vorderbaar en inbaar zijn van het prepensioen/FPU in de jaren 2007 tot en met 2010.

2.8.

Naar het oordeel van de rechtbank was het prepensioen/FPU in de jaren 2007 tot en met 2010 niet vorderbaar en inbaar. De vorderbaarheid en inbaarheid was immers, zoals belanghebbende heeft erkend, afhankelijk van voorwaarden. Belanghebbende had het zelf in de hand deze te vervullen, door de procedure tegen de werkgever stop te zetten. Dat heeft hij niet gedaan waardoor van feitelijke vorderbaarheid en inbaarheid geen sprake is geweest tot na de uitspraak van de rechter in die procedure in 2011. De uitkering is derhalve terecht in 2011 in de heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen betrokken. De inspecteur heeft de aanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd.

2.9.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.10.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.