Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5635, AWB - 13 _ 2913
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 24-08-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5635, AWB - 13 _ 2913
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 24 augustus 2015
- Datum publicatie
- 7 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:5635
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 2913
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting/gebruikelijk loon/belastingverdrag met Polen
Belanghebbende is inwoner van Polen en dga van een Nederlandse vennootschap. De inspecteur heeft bij de aanslagregeling 2008 ib een gebruikelijk loon in aanmerking genomen van € 400.000 en dit volledig in Nederland belast.
Hoewel sprake is van omkering van de bewijslast omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, staat het belastingverdrag tussen Nederland en Polen naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan het bij een niet inwoner in Nederland belasten van een in Nederland behaald fictief loon.
Het belastingverdrag dateert weliswaar van latere datum dan de invoering van de gebruikelijkloonregeling, maar Nederland had het bestaan daarvan in het kader van de goede verdragstrouw bij de verdragsonderhandelingen aan Polen moeten melden. De rechtbank vermindert de aanslag ib.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers AWB 13/2913 en 13/2914
uitspraken van 24 augustus 2015
Uitspraken als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats], Polen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv, procedurenummer 13/2913) met verzuimboete en een aanslag premie Zorgverzekeringswet (Zvw, procedurenummer 13/2914) opgelegd (hierna: de aanslagen) alsmede, bij gelijktijdige beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 april 2013 de aanslag ib/pvv verminderd en de verzuimboete en de aanslag Zvw gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 31 mei 2013, ontvangen bij de rechtbank op 3 juni 2013, beroep ingesteld.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting pleitnota’s ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigden], en namens de inspecteur, [verweerder]. Belanghebbendes beroepen met de procedurenummers 13/2904 tot en met 13/2914 zijn gelijktijdig behandeld.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten. Op verzoek van en in overleg met partijen heeft de rechtbank gewacht met het doen van uitspraak in verband met een mogelijk compromis tussen partijen.
Belanghebbende heeft de rechtbank bij brief van 2 juni 2015 bericht dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt en heeft de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 3 juni 2015 bericht dat binnen zes weken schriftelijk uitspraak gedaan zal worden.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift gelijk met een afschrift van deze uitspraken naar partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende stond in 2008 ingeschreven in Polen, op het adres [adres], [woonplaats]. Belanghebbende was toen bestuurder van en grootaandeelhouder in [A BV], een in Nederland gevestigde vennootschap (hierna: de BV). Belanghebbende heeft in 2008 van de BV een loon genoten van € 18.367. De BV heeft over 2008 aangifte omzetbelasting gedaan naar een omzet van € 51.140.998.
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 18 mei 2011 een mededeling ambtshalve vaststelling van het inkomen 2008 verstuurd. In die brief zijn voor zover hier van belang de volgende passage opgenomen:
“Ik heb u een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen 2008 toegezonden. U had dit aangiftebiljet bij mij moeten inleveren vóór 1 april 2009.
Op 31 augustus 2010 is aan u een aanmaning verzonden in verband met het feit, dat de gevraagde aangifte 2008 niet door mij was ontvangen.
In de aanmaning heb ik u gewezen op de gevolgen die verbonden zijn aan het niet doen van de aangifte.
Nu blijkt dat ik van u nog steeds geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 heb ontvangen.
Gezien de nu voorliggende omstandigheden heb ik besloten uw aanslag op basis van een schatting vast te stellen. Ik baseer mij hierbij op de gegevens die op dit moment bij mij bekend zijn (zoals omzetgegevens, winst in voorafgaande jaren, loongegevens, etc.). Voorts zal ik bij de vaststelling van de aanslag(en) eveneens (een) verzuimboete(n) opleggen.”
De inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 17 juni 2011 de aanslagen en de verzuimboete opgelegd. De aanslag ib/pvv is – zoals ook vermeld in de in 2.2 genoemde brief – opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 418.367 (voornoemd loon vermeerderd met een resultaat uit overige werkzaamheden van € 400.000), en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.000 (met een hierover te betalen belastingbedrag van € 3.600). De opgelegde verzuimboete bedroeg € 226. De aanslag Zvw is opgelegd naar het maximum premie-inkomen van € 31.231.
Belanghebbende heeft bij brieven van 5 juli 2011, ontvangen bij de inspecteur op 6 juli 2011, tegen de aanslagen en de boete bezwaar gemaakt.
In de brief van 24 april 2013, getiteld ‘kennisgeving op bezwaar’, aan belanghebbende schrijft de inspecteur onder meer het volgende in verband met de correctie van € 400.000:
“ b. Gebruikelijk loon in de zin van artikel 12a wet loonbelasting
(…)
Ook in 2008 had belanghebbende een aanmerkelijk belang in [A BV] (…). In eerdere jaren is aan [A BV] door de contractpartners een marge van 1% van de omzet toegekend als commissionairsvergoeding voor de door belanghebbende verrichte werkzaamheden. Ook bij de voorganger van [A BV], te weten [B BV], is een dergelijke werkwijze gehanteerd. Tijdens een over 2005 uitgevoerd boekenonderzoek is geconstateerd dat vanaf dat jaar gestopt zou zijn met het toekennen van deze 1%-commissionairsvergoeding. Echter, uit feiten en omstandigheden is niet gebleken dat de werkzaamheden van belanghebbende na 2005 feitelijk zijn gewijzigd.
Omdat geen wijziging van werkzaamheden is gebleken ben ik primair van mening dat [A BV] aan belanghebbende, als werknemer/bestuurder met een aanmerkelijk belang, over 2008 een hoger gebruikelijk loon had moeten toekennen. Voor de hoogte van dit gebruikelijk loon baseer ik mij op de marge van 1% die in eerdere jaren aan [A BV] is toegekend als commissionairsvergoeding voor werkzaamheden die door belanghebbende werden verricht. Uitgaande van de eerder genoemde omzet over 2008 van € 51.140.998, en rekening houdende met het toegekende loon van € 18.367 (…) zou over 2008 een hoger gebruikelijk loon aan de orde zijn van € 493.042 (€ 511.409 -/- € 18.367). Het totale loon uit dienstbetrekking zou dan € 511.409 bedragen. De hoogte van dit loon weerspiegelt naar mijn mening die bijzondere waarde van de kwantitatieve en kwalitatieve inzet, inbreng en persoonlijke kennis en know-how van belanghebbende in het bereiken van de gerealiseerde omzet van [A BV].
(…)
Conclusie m.b.t. belastbaar inkomen uit werk en woning
Op grond van mijn primaire standpunt zou het totale loon uit dienstbetrekking € 511.409 moeten bedragen, wat tevens het box 1-inkomen zou moeten zijn. (…) Bij vaststelling van de ambtshalve aanslag is een box 1-inkomen vastgesteld van € 418.367. Ik ben daarom van mening dat de ambtshalve aanslag IB/PVV 2008 niet te hoog is vastgesteld. (…)”
Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de vastgestelde inkomens en de boete gehandhaafd. De belasting over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft de inspecteur verminderd tot € 600, zijnde het eerdergenoemde inkomen van € 12.000 te belasten tegen een tarief van 5% ingevolge artikel 11, paragraaf 2, van het Belastingverdrag met Polen.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen en de boete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting aan hebben toegevoegd.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen en de boetebeschikking. De inspecteur concludeert primair tot gegrondverklaring van de beroepen, handhaving van het inkomen en vermindering van de op de aanslag te betalen belasting uit sparen en beleggen tot € 600.