Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5940, AWB - 10 _ 2357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5940, AWB - 10 _ 2357

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 september 2015
Datum publicatie
16 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:6010
Zaaknummer
AWB - 10 _ 2357
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 4.14, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Verlengde navorderingstermijn is van toepassing bij forfaitair voordeel opgekomen uit een Liechtensteinse vennootschap.

Omkering bewijslast omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht en redelijke schatting van het forfaitair voordeel door de inspecteur, gelet op de beperkte gegevens waarover hij beschikt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 10/2357 tot en met 10/2367

Uitspraak van 4 september 2015

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

wijlen [erflater], thans de erven van [erflater],

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan wijlen [erflater] (hierna: [erflater]) voor de jaren 1997 tot en met 2006 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ibpvv) opgelegd en voor het jaar 2007 een aanslag ibpvv. Gelijktijdig met de

(navorderings-)aanslagen is heffingsrente in rekening gebracht en zijn boeten opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 mei 2010 de boete opgelegd bij de aanslag ibpvv 2007 verminderd tot een bedrag van € 76.328 en de

(navorderings-)aanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen voor het overige gehandhaafd.

1.3.

[erflater] heeft daartegen bij brief van 3 juni 2010, ontvangen bij de rechtbank op 4 juni 2010, beroep ingesteld. Ter zake daarvan heeft de griffier van [erflater] een griffierecht geheven van € 41.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. [erflater] heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.5.

De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan [erflater].

1.6.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de zitting van de enkelvoudige kamer van 25 april 2012 te Eindhoven. Het afschrift van het proces-verbaal van de zitting is op 6 juni 2012 aan partijen verzonden. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar dat proces-verbaal.

1.7.

Vervolgens heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank de zaken verwezen naar de meervoudige kamer.

1.8.

Partijen hebben vóór de tweede zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.9.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de zitting van de meervoudige kamer van 23 juni 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbenden, [gemachtigde], advocaat, en namens de inspecteur, [verweerder]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

[erflater] woonde van [datum] 1991 tot [datum] 2009 in Nederland en was in die jaren binnenlands belastingplichtig. [erflater] is op [datum] 2014 overleden.

2.2.

[erflater] was de uiteindelijk gerechtigde tot [A BV] (hierna: [A BV]). [A BV] is op [datum] 1975 opgericht onder de naam [A1 BV] door [B]. Op [datum] 1978 zijn de aandelen verkocht aan [C BV] (hierna: [C BV]), gevestigd te Mechelen in België. [C BV] is in 1978 opgericht door [D NV] (hierna: [D NV]). [D NV] is op [datum] 1977 opgericht naar Antilliaans recht en statutair gevestigd te Curaçao.

2.3.

[A BV] heeft op 19 december 1975 en 1 januari 1989 licentieovereenkomsten gesloten met [E AG] (hierna: [E AG]), gevestigd te [plaats X] in Liechtenstein, waarbij [E AG] als licentiegever en [A BV] als licentienemer worden omschreven. Uit hoofde van de licentieovereenkomsten heeft [A BV] licentiebetalingen aan [E AG] verricht. [E AG] is in 1970 opgericht. Per 1 juni 1998 heeft [A BV] een licentieovereenkomst gesloten met [F NV], een dochtermaatschappij van [C BV].

2.4.

Naar aanleiding van een in 2007 en 2008 bij [A BV] ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur ook bij [erflater] een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van de bevindingen heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld (a) dat [erflater] ook de uiteindelijk gerechtigde was tot [E AG] en dat de licentiebetalingen van [A BV] aan [E AG] als een uitdeling moesten worden aangemerkt omdat tegenover de betalingen geen reële prestaties stonden en (b) dat rekening moest worden gehouden met een forfaitair voordeel over het vermogen van [D NV] en [E AG] van 6% tot 2001 en 4% vanaf 2001 (uitgaande van de veronderstelling dat deze vennootschappen niet in Nederland waren gevestigd). Voor de berekening van het forfaitair voordeel is de inspecteur uitgegaan van de volgende geschatte vermogens:

vermogen [D NV]

vermogen [E AG]

totaal vermogen

1997

€ 784.081

€ 7.171.304

€ 7.955.385

1998

€ 784.081

€ 7.797.619

€ 8.581.700

1999

€ 784.081

€ 8.460.500

€ 9.244.581

2000

€ 784.081

€ 9.161.775

€ 9.945.856

2001

€ 784.081

€ 9.853.165

€ 10.637.246

2002

€ 784.081

€ 10.630.454

€ 11.414.535

2003

€ 784.081

€ 11.461.843

€ 12.245.924

2004

€ 687.448

€ 12.362.435

€ 13.049.883

2005

€ 773.234

€ 13.264.056

€ 14.037.290

2006

€ 685.348

€ 14.210.759

€ 14.896.107

2007

€ 810.922

€ 15.204.797

€ 16.015.719

De inspecteur heeft vervolgens de uitdeling en het forfaitair voordeel berekend op de volgende bedragen:

jaar

uitdeling

forfaitair voordeel

forfaitair voordeel

totaal

[D NV]

[E AG]

forfaitair voordeel

1997

€ 47.045

€ 430.278

€ 477.323

1998

€ 47.045

€ 467.857

€ 514.902

1999

€ 47.045

€ 507.630

€ 554.675

2000

€ 47.045

€ 549.707

€ 596.751

2001

€ 31.363

€ 394.127

€ 425.490

2002

€ 31.363

€ 425.218

€ 456.581

2003

€ 311.904

€ 31.363

€ 458.474

€ 489.837

2004

€ 270.000

€ 27.498

€ 494.497

€ 521.995

2005

€ 270.000

€ 30.929

€ 530.562

€ 561.492

2006

€ 270.000

€ 27.414

€ 568.430

€ 595.844

2007

€ 270.000

€ 32.437

€ 608.192

€ 640.629

De inspecteur heeft het inkomen uit aanmerkelijk belang als volgt berekend, waarbij de uitdelingen in de jaren 2003 tot en met 2007 in mindering zijn gebracht op het totaal forfaitair voordeel:

jaar

uitdeling

forfaitair voordeel

inkomen uit AB

1997

€ 477.323

€ 477.323

NLG 1.051.882

1998

€ 514.902

€ 514.902

NLG 1.134.695

1999

€ 554.675

€ 554.675

NLG 1.222.343

2000

€ 596.751

€ 596.751

NLG 1.315.066

2001

€ 425.490

€ 425.490

2002

€ 456.581

€ 456.581

2003

€ 311.904

€ 177.933

€ 489.837

2004

€ 270.000

€ 251.995

€ 521.995

jaar

uitdeling

forfaitair voordeel

inkomen uit AB

2005

€ 270.000

€ 291.492

€ 561.492

2006

€ 270.000

€ 325.844

€ 595.844

2007

€ 270.000

€ 370.629

€ 640.629

2.5.

De navorderingsaanslagen over de jaren 1997 tot en met 2003 zijn opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR. De vergrijpboeten zijn vastgesteld op 50% van de te betalen belasting.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is thans uitsluitend in geschil of (1) de navorderingsaanslagen over de jaren 1997 tot en met 2003 tijdig zijn opgelegd en (2) de inspecteur voor de jaren 1997 tot en met 2007 terecht bij [erflater] een forfaitair voordeel in aanmerking heeft genomen vanwege aandelenbezit in [E AG] (artikel 29a van de Wet IB 1964, vanaf 1997: artikel 20b, lid 1, onderdeel b; en vanaf 2001: artikel 4.14 van de Wet IB 2001).

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Tussen partijen is niet langer in geschil dat [erflater] de uiteindelijk gerechtigde, in de stukken ook wel aangeduid als ultimate beneficial owner (UBO), was van [D NV], [C BV] en [A BV] en dat de licentiebetalingen, door de inspecteur berekend op de hiervoor in 2.4. genoemde bedragen, door middel van een uitdeling van [A BV], via [C BV] en uiteindelijk [D NV], aan [erflater] als aandeelhouder ten goede zijn gekomen en terecht bij hem als inkomen uit aanmerkelijk belang zijn belast. Voorts is tussen partijen niet langer in geschil dat [D NV] feitelijk in Nederland was gevestigd zodat het forfaitair voordeel dat is berekend over het vermogen van [D NV] tot de hiervoor onder 2.4. vermelde bedragen dient te vervallen. Tot slot heeft de inspecteur geconcludeerd tot vernietiging van de boetebeschikkingen vanwege het overlijden van [erflater].

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing