Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6375, AWB - 15_1189
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6375, AWB - 15_1189
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 september 2015
- Datum publicatie
- 20 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:6375
- Zaaknummer
- AWB - 15_1189
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Geen nieuw feit. Kwade trouw adviseur toe te rekenen aan belanghebbende. Belanghebbende beschikte niet over een beschikking in de zin van artikel 6.8 lid 3 Wet IB 2001 en heeft dus geen recht op aftrek van het verlies op beleggingen in durfkapitaal.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 15/1189
uitspraak van 4 september 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 januari 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv), aanslagnummer [aanslagnummer].H.97.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2015 te Roermond.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] en namens de inspecteur [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft in zijn aangifte ib/pvv 2009 een verlies op beleggingen in durfkapitaal (hierna: verlies) van € 47.000 in aanmerking genomen ter zake van een verstrekte geldlening aan zijn zoon [A].
Bij de voorlopige aanslag ib/pvv 2009 en de definitieve aanslag ib/pvv 2009 is de aangifte van belanghebbende gevolgd. Naar aanleiding van de behandeling van de ingediende aangifte ib/pvv 2010, waarin belanghebbende wederom een verlies van € 47.000 in aanmerking heeft genomen, heeft de inspecteur bij brief van 9 april 2013 verzocht de beschikking als bedoeld in artikel 6.8, lid 3, wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) over te leggen. Dat is de beschikking van de belastingdienst waarin wordt vastgesteld dat de (startende) ondernemer (zijn zoon) het kwijt te schelden bedrag inderdaad niet meer kan terugbetalen.
De adviseur (accountant) van belanghebbende heeft bij brief 30 mei 2013 geantwoord dat de voormelde beschikking er nog niet was, omdat de zoon van belanghebbende nog altijd bezig was met het aanvragen van een faillissement. Belanghebbende heeft wel de geregistreerde leningovereenkomst overgelegd welke dateert van 28 oktober 2008.
Met dagtekening 13 september 2014 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag ib/pvv 2009 opgelegd waarbij alsnog de aftrek van het verlies van € 47.000 is gecorrigeerd.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag gehandhaafd.
In geschil is (a) of sprake is van een nieuwe feit of kwade trouw waardoor navordering is geoorloofd en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord (b) of belanghebbende terecht het bedrag van € 47.000 als verlies uit beleggingen in durfkapitaal in aftrek heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. In de wet is bepaald dat aftrek uit beleggingen in durfkapitaal alleen in aanmerking wordt genomen voor zover de inspecteur daartoe een beschikking heeft afgegeven. Of een dergelijke beschikking is genomen, was bij de inspecteur bekend althans zou bij hem bekend moeten zijn op het moment dat de primitieve aanslag werd geregeld. Het gegeven dat de computer bij automatische afdoening van aangiften daar niet op controleert, is het gevolg van keuzen die door de belastingdienst zijn gemaakt. De gevolgen daarvan komen voor rekening van de inspecteur.
In de leningovereenkomst tussen belanghebbende en de zoon wordt verwezen naar artikel 5.17 Wet IB 2001 en de lening is geregistreerd. Het is dan niet aannemelijk dat belanghebbende en zijn adviseur (accountant) die de aangiften ib/pvv 2009 en 2010 voor belanghebbende verzorgde, niet bekend waren met de wettelijke voorwaarden voor aftrek van verlies uit beleggingen in durfkapitaal. De rechtbank acht aannemelijk dat in elk geval de adviseur daarvan op de hoogte moet zijn geweest. Door het verlies ondanks het ontbreken van een beschikking in aftrek te brengen in de aangifte, heeft de adviseur dan tenminste de aanmerkelijk kans aanvaard dat een te lage aanslag zou worden opgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de adviseur te kwader trouw is geweest. Nu de kwade trouw van de adviseur moet worden toegerekend aan belanghebbende (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BD3566), heeft de inspecteur terecht een navorderingsaanslag op grond van artikel 16, lid 1 AWR opgelegd.
Nu vast staat dat belanghebbende niet beschikt over een beschikking in de zin van artikel 6.8 lid 3, Wet IB 2001 is het verlies uit de lening aan de zoon niet aftrekbaar. Het gegeven dat belanghebbende in latere jaren, onder meer in 2013, contact heeft gehad met de inspecteur over het afgeven van een dergelijke beschikking, doet daar niet aan af. De rechtbank merkt terzijde op dat de inspecteur ter zitting heeft bevestigd dat er op korte termijn een beschikking zal worden afgegeven.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.