Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-10-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6568, AWB - 15 _ 1623
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-10-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:6568, AWB - 15 _ 1623
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2015
- Datum publicatie
- 18 december 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:6568
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:2219, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 1623
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 15/1623
uitspraak van 7 oktober 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser] B.V., gevestigd te [plaats A],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 10 februari 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar bij een voorlopige aanslag in rekening gebrachte leges van € 552.920 ter zake van de aanvraag van een omgevingsvergunning (factuurnummer [aanslagnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Made, vergezeld [B], controller bij belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder]. Ter zitting zijn tegelijkertijd behandeld de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder zaaknummers 15/709, 15/1623 en 15/1624.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft een aanvraag omgevingsvergunning met nummer [omgevingsvergunning] ingediend voor het bouwen van een distributiecentrum aan [adres] 1, 3, 5 en 7 te Tilburg. Het distributiecentrum heeft een oppervlakte van 50.000 m2. De bouwkosten zijn daarin geraamd op € 17.500.000 exclusief omzetbelasting. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag is van haar met dagtekening 12 februari 2014 bij voorlopige aanslag een bedrag van € 552.920 aan leges geheven op basis van bouwkosten van € 20.850.000 (50.000 m2 x € 417).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voorlopige aanslag. Volgens belanghebbende moet voor de berekening van het bedrag aan leges uitgegaan worden van de feitelijke bouwkosten, te weten € 17.500.000. Het bezwaar tegen de voorlopige aanslag is in de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
- -
-
Is het bezwaar van belanghebbende terecht niet‑ontvankelijk verklaard?
- -
-
Is de opbrengstlimiet overschreden?
- -
-
Dient voor de berekening van de leges uitgegaan te worden van de feitelijke bouwkosten? Meer bijzonder is in geschil op welk bedrag de bouwkosten als grondslag voor de berekening van de leges moeten worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de AWR (in verbinding met artikel 231 van de Gemeentewet) aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. In een dergelijk geval vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De dagtekening van de voorlopige aanslag is 12 februari 2014. Dat de voorlopige aanslag is verzonden (en door belanghebbende is ontvangen) is als zodanig niet betwist. Belanghebbende heeft wel, eerst ter zitting, aangevoerd dat de voorlopige aanslag is bekendgemaakt na de dag van de dagtekening. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota, naar aanleiding van de batch die de heffingsambtenaar in de zaak met zaaknummer 15/709 heeft overgelegd, aangevoerd dat in die procedure “de heffingsambtenaar heeft aangegeven dat een dag voor de dagtekening een batch is aangemaakt, waarna de aanslagbiljetten worden verzonden”, waarna belanghebbende concludeert: “In dat geval vindt de verzending plaats op de dag na dagtekening (…).” Dit betekent, aldus belanghebbende, voor het onderhavige geval dat de bezwaartermijn eerst op 14 februari 2014 is aangevangen.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat de normale werkwijze van het versturen van facturen dan wel (voorlopige) aanslagen als volgt gaat:
- -
-
’s Nachts wordt een digitale batch aangemaakt. ’s Ochtends worden de facturen, die aan de hand van de batch worden gemaakt, door een medewerker uitgeprint. Diezelfde ochtend worden de facturen door TNT post opgehaald waarna deze door de frankeermachine worden gehaald waarop een poststempel komt te staan.
- -
-
Wanneer het om kleine batches gaat zoals in de zaak met zaaknummer 15/709, waarbij het om 60 facturen ging, worden de facturen geprint, waarna door een medewerker wordt gecontroleerd of de facturen met de batch(lijst) overeenkomen. Daarna worden de facturen door de medewerker in een envelop gedaan en bij de postkamer afgegeven, waarna de TNT de post ophaalt. Dit gebeurt allemaal in de ochtend.
- -
-
De batch wordt een dag voor de dag van dagtekening van de facturen aangemaakt en de batchdatum is gelijk aan de datum van verzending. Bij batchdatum 16 juli vindt dus verzending op 16 juli plaats; bij een aanslag met dagtekening 17 juli is de batchdatum en de datum van verzending 16 juli.
- -
-
Er is in de postkamer geen registratie van de verzonden post.
Uit deze toelichtende verklaringen van de heffingsambtenaar op de batch, die de rechtbank geloofwaardig acht, leidt de rechtbank anders dan belanghebbende niet af dat de gebruikelijke werkwijze meebrengt dat verzendingen een dag na de dag van de dagtekening geschieden. Nu belanghebbende overigens geen stellingen heeft betrokken dat de bekendmaking van de voorlopige aanslag is geschied na de dag van de dagtekening, is op grond van artikel 22j van de AWR de bezwaartermijn aangevangen op 13 februari 2014, zijnde de dag na die van dagtekening van de voorlopige aanslag.
Voor dat laatste geval heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de bezwaartermijn eindigde op 27 maart 2014. Dit standpunt is onjuist. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dan op 26 maart 2014 (om 23.59 uur). Anders dan waarvan belanghebbende mogelijk uitgaat, telt de eerste dag van de bezwaartermijn (13 februari 2014) ook mee voor de zeswekentermijn.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is bij de heffingsambtenaar binnengekomen op 28 maart 2014 en is daarom niet tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
Het bezwaarschrift is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. Niet in geschil is namelijk dat het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag op 27 maart 2014 ter post is bezorgd. Dit laatste vindt ook steun in het feit dat de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verzonden, als poststempel 27 maart 2014 draagt. Het bezwaarschrift is dus niet voor het einde van de termijn ter post bezorgd, zoals wordt vereist in het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkheid van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft evenwel geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Gelet op het voorgaande is het bezwaarschrift terecht niet‑ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling van het geschil komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 7 oktober 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra‑Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.