Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-11-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7766, AWB - 15 _ 4750
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-11-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:7766, AWB - 15 _ 4750
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 27 november 2015
- Datum publicatie
- 11 maart 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:7766
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:1913, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 4750
Inhoudsindicatie
Grafrecht.
Als gevolg van het overlijden van moeder in 2008 is een nota grafrecht opgelegd. Door het overlijden van vader in 2015 is wederom een nota grafrecht opgelegd. Moeder en vader zijn beide in hetzelfde (dubbel)graf begraven. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het in 2008 in rekening gebrachte bedrag betrekking heeft op het grafrecht voor het graf, ongeacht of daar één of twee lijken in begraven worden gehouden. Derhalve kan volgens belanghebbende ter gelegenheid van het begraven van vader geen grafrecht meer geheven worden nu dat immers al bij het begraven van moeder is betaald.
De rechtbank komt onder meer aan de hand van de Wet op de lijkbezorging tot de conclusie dat een grafrecht betekent dat voor ieder lijk afzonderlijk geldt dat het daar is begraven en begraven wordt gehouden. Het grafrecht voor vader is dan ook in 2015 terecht in rekening gebracht.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/4750
uitspraak van 27 november 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 12 juni 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag (nota) grafrechten in verband met het doen begraven van [A].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [B] (belanghebbendes broer) vergezeld van [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Amsterdam als gemachtigden van belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Met dagtekening 8 september 2008 is aan [A] (de vader) een aanslag (nota) grafrechten opgelegd in verband met het doen begraven van [C] (de moeder) op de gemeentelijke begraafplaats ‘[begraafplaats]’. Deze nota is als volgt samengesteld:
Grafrecht 20 jaar grafruimte |
€ 503,70 |
Begrafeniskosten grafruimte volwassenen |
€ 367,10 |
Onderhoud eigen graf volwassenen |
€ 558,80 |
Totaal |
€ 1.429,60 |
De nota is vastgesteld conform de Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten 2008 (hierna: de Verordening 2008).
Als gevolg van het overlijden van [A] in 2015 is ook hij in het in 2.1. bedoelde graf begraven. Met dagtekening 25 maart 2015 is aan belanghebbende een nota grafrechten opgelegd naar een te betalen bedrag van € 2.402 (hierna: de nota 2015). Het totaalbedrag van de nota 2015 is als volgt opgebouwd:
Begraving |
€ 539,00 |
Grafrecht verrekening tot 1 april 2035 voor [C] |
€ 483,00 |
Grafrecht 20 jaar voor [A] tot 1 april 2035 |
€ 1.380,00 |
Totaal |
€ 2.402,00 |
De nota 2015 is vastgesteld conform de Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten [gemeente X] 2015 (hierna: de Verordening 2015).
Tussen partijen is in geschil of de nota 2015 tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de vraag wat een “grafrecht” is.
In artikel 23 van de Wet op de lijkbezorging is het volgende bepaald:
“1. Begraving geschiedt op een begraafplaats.
2. Begraving geschiedt in een algemeen graf, waarbij de houder van de begraafplaats bepaalt wie daarin wordt begraven, dan wel in een particulier graf, zijnde een graf waarop een uitsluitend recht is gevestigd, waarbij de rechthebbende bepaalt wie daarin wordt begraven.”
In het Besluit op de lijkbezorging is onder meer bepaald hoeveel ruimte er dient te worden gelaten tussen de graven en dat er maximaal drie lijken boven elkaar mogen worden begraven.
Op grond van artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet, voor zover thans van belang, kunnen rechten worden geheven ter zake van:
“b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.”
Op grond van de Wet op de lijkbezorging zijn gemeenten verplicht een begraafplaats te hebben en is de gemeente een taak opgelegd in verband met de lijkbezorging. De [gemeente X] heeft in die taak voorzien met onder meer de Algemene Begraafplaats ‘[begraafplaats]’.
Volgens artikel 1 van de Verordening 2015 wordt, voorzover te dezen van belang, onder een particulier graf verstaan: “een graf (…) waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:- het doen begraven en begraven houden van lijken”.
Op grond van artikel 2 van de Verordening 2015 worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats. In artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel behorende bij de Verordening 2015 is bepaald dat het grafrecht voor een 1-diep graf € 1.380 en voor een 2-diep graf € 2.760 bedraagt. Op grond van het overgangsrecht zoals genoemd in artikel 2.1.2 van de Tarieventabel behorende bij de Verordening 2015 wordt, indien de eerste begraving heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2013, bij de tweede begraving in een 2-diep graf, in afwijking van het hiervoor genoemde tarief, het tarief gehanteerd voor een 1-diep graf (€ 1.380), vermeerderd met 1/20e van dit bedrag voor ieder heel jaar dat het eerste lijk begraven ligt. Het tarief bedraagt maximaal het tarief van een 2-diep graf.
Volgens artikel 1 aanhef, sub b, onderdeel 1 van de Verordening 2008 wordt in de Verordening 2008 verstaan onder een eigen graf: “een graf, (…), waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen begraven en begraven houden van lijken”. In artikel 2.2 van de bijbehorende Tarieventabel is opgenomen dat het bedrag ter zake van het grafrecht betrekking had op: “Het recht voor het doen begraven en het begraven houden van een lijk of asbus en/of urn per eigen graf voor een periode van 20 jaar.”.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het in 2.1. vermelde bedrag van
€ 503,70 betrekking heeft op het grafrecht voor het graf, ongeacht of daar één of twee lijken in begraven worden gehouden. Derhalve kan volgens belanghebbende ter gelegenheid van het begraven van vader geen recht meer geheven worden voor het graf nu dat immers al bij het begraven van moeder is betaald.
De rechtbank stelt vast dat de Wet op de lijkbezorging noch de genoemde verordeningen een definitie geven van de begrippen graf en grafrecht. Uit de Wet op de lijkbezorging leidt de rechtbank af dat bedoeld is een wettelijk kader te geven voor de lijkbezorging per lijk. In het spraakgebruik is een graf bestemd als laatste rustplaats voor het lijk. Indien een graf voor meerdere lijken bestemd is spreekt men van onder meer van een dubbelgraf. De rechtbank is daarom van oordeel dat een redelijke wetstoepassing met zich mee brengt dat er voor de onderhavige regelgeving van uit gegaan moet worden dat het grafrecht inhoudt het recht één lijk in “zijn of haar” graf te begraven en begraven te houden. Onder een grafsteen kunnen weliswaar meerdere lijken begraven worden gehouden, maar voor ieder lijk afzonderlijk geldt dat het daar is begraven en begraven wordt gehouden.
Op basis van de Verordening 2015 en de bijbehorende Tarieventabel is na het overlijden van de heer [A] een bedrag aan grafrecht geheven voor het verlenen van het afzonderlijke, eigen recht op een graf voor hem voor een periode van 20. Aangezien dit betekent dat het grafrecht van moeder dan langer dan de aanvankelijke 20 jaar gaat duren is voor moeder een aanvullende heffing in rekening gebracht volgens de formule in artikel 2.1.2 van de Tarieventabel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderhavige aanslag (nota 2015) terecht en naar een juist bedrag is opgelegd zodat het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar is.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 27 november 2015 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.