Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-12-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:8730, AWB - 14 _ 6546
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-12-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:8730, AWB - 14 _ 6546
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 17 december 2015
- Datum publicatie
- 12 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:8730
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 6546
Inhoudsindicatie
De vennootschap heeft een perceel aan belanghebbende (dga) verkocht. Vervolgens heeft belanghebbende voornoemd perceel tegen een zakelijke prijs aan een derde verkocht. De inspecteur heeft het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang van belanghebbende met het prijsverschil tussen voornoemde verkooptransacties verhoogd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende is bevoordeeld en dat belanghebbende en de vennootschap zich van de bevoordeling bewust zijn geweest. Belanghebbende is er niet in geslaagd tegenbewijs te leveren. Het gelijk is aan de inspecteur.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/6546
uitspraak van 17 december 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2011 met dagtekening 8 februari 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 94.117 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.063 (aanslagnummer [aanslagnummer].H.17.01) (hierna: de navorderingsaanslag). Tegelijk met het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur bij beschikking een bedrag van € 545 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 september 2014 de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 oktober 2014, ontvangen bij de rechtbank op 29 oktober 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] en ter bijstand [A], beiden verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Cadier en Keer, en namens de inspecteur, [verweerder]. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van belanghebbende met zaaknummer 14/6545 en de zaken van [B BV] met de zaaknummers 14/6547 en 14/6548.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak over zes weken aangekondigd. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak is verzonden.
Bij brief van 3 november 2015 heeft de rechtbank de in 1.7 vermelde termijn met zes weken verlengd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
Belanghebbende is sinds [datum] 1991 enig aandeelhouder en bestuurder van [B BV] (hierna: [B BV]). [B BV] houdt alle aandelen in [C BV], voorheen: [C2 BV] (hierna: [C2 BV]). [B BV] en [C2 BV] vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
Bij akte van levering van [datum] 2000 heeft belanghebbende aan [C2 BV] een perceel grond groot 1.270 m2 aan de [adres] te [woonplaats] geleverd voor fl. 190.500 (afgerond € 86.445). Sinds 2008 wordt 1.100 m2 van het betreffende perceel door [C2 BV] te koop aangeboden voor € 150 per m2.
[C2 BV] heeft het onder 2.2 vermelde perceel bij akten van [datum] 2011 geleverd aan:
- -
-
belanghebbende: 1.170 m2 tegen een verkoopprijs van € 40.000 te vermeerderen met 19% omzetbelasting; en
- -
-
[D BV]: 100 m2 waarop een mast voor elektronische communicatiediensten staat, tegen een verkoopprijs van € 51.750 ter zake waarvan volgens de akte overdrachtsbelasting is verschuldigd.
De koopovereenkomsten ter zake van voormelde leveringen zijn op [datum] 2011 gesloten.
Belanghebbende heeft op [datum] 2012 1.000 m2 van het door hem gekochte perceel (zie 2.3) aan [E] en diens echtgenote (hierna: [E]) verkocht voor € 120.000. De levering ter uitvoering van die koopovereenkomst heeft op [datum] 2012 plaatsgevonden. Op [datum] 2012 is een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit op het betreffende perceel aan [E] verleend.
Belanghebbende heeft op 29 mei 2012 de aangifte IB/PVV 2011 ingediend, berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.063. De primitieve aanslag IB/PVV 2011, met dagtekening 22 november 2013, is dienovereenkomstig vastgesteld.
Namens de inspecteur is op 9 april 2013 bij belanghebbende, [B BV] en [C2 BV] een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht zijn onder meer de onder 2.3 en 2.4 vermelde transacties. De inspecteur heeft eveneens op 9 april 2013 een derdenonderzoek verricht bij architect [F] te Nieuwstadt. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het controlerapport van 14 november 2013 (het controlerapport), waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort.
In het controlerapport is onder meer geconcludeerd dat het aan belanghebbende geleverde perceel ten tijde van de levering in december 2011 een waarde in het economische verkeer had van € 120.000. Het verschil met de feitelijk door belanghebbende aan [C2 BV] betaalde prijs heeft de controleur aangemerkt als een netto-winstuitdeling aan belanghebbende.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het controlerapport is de onderhavige navorderingsaanslag en de bijbehorende beschikking heffingsrente aan belanghebbende opgelegd. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag is de inspecteur ervan uitgegaan dat [B BV] netto een bedrag van € 80.000 aan belanghebbende heeft uitgekeerd. Als gevolg daarvan heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang met € 94.117 (zijnde 100/85 * € 80.000) verhoogd. Bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting heeft de inspecteur een bedrag van € 14.117 aan dividendbelasting als voorheffing in aanmerking genomen.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de in 2.8 vermelde navorderingsaanslag en de bijbehorende beschikking heffingsrente.
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat, als de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt, dan niet meer in geschil is dat de inspecteur voor het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag een navorderingsgrond heeft in de zin van artikel 16, tweede lid onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Voorts heeft belanghebbende zijn stelling dat hij in aanmerking komt voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten ter zitting ingetrokken.
De inspecteur heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de brutering achterwege dient te worden gelaten waardoor het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang op € 80.000 moet worden vastgesteld en de als voorheffing in aanmerking te nemen dividendbelasting € 12.000 (zijnde 15% van € 80.000) bedraagt.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of bij de verkoop van het perceel door [C2 BV] aan belanghebbende een te lage prijs in aanmerking is genomen. Bij bevestigende beantwoording is voorts in geschil of ter zake van het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de overeengekomen verkoopprijs sprake is van een bewuste bevoordeling van belanghebbende door [B BV] en of dat verschil meer bedraagt dan 30% als bedoeld in artikel 16, lid 2 van de AWR. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en vernietiging van de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente overeenkomstig het vermelde in 2.11.