Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:881, AWB - 13 _ 3832
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-01-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:881, AWB - 13 _ 3832
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 januari 2015
- Datum publicatie
- 13 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:881
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 3832
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
A BV is eigenaar van grond waarop appartementen zullen worden gebouwd. Voor de financiering gaat hij een samenwerking aan met C. De verkoop zal worden geleid via de daartoe gekochte belanghebbende BV. De inspecteur legt aan belanghebbende BV een naheffingsaanslag op ter zake van de verkoop van de appartementen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat belanghebbende BV op enig moment de macht heeft verkregen om als eigenaar over de onroerende zaak c.q. de appartementsrechten te beschikken. Zij kan dus deze onroerende zaken niet geleverd hebben aan de kopers. Belanghebbende BV heeft echter wel voorbelasting ter zake van de bouw in aftrek gebracht. Die is terecht nageheven.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers: AWB 13/3832 en 13/4018
uitspraak van 28 januari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 28 december 2010 heeft de inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 20.513 (aanslagnummer: [aanslagnummer].F01.5501). Tegelijkertijd is bij beschikking de heffingsrente vastgesteld op € 4.107.
Met dagtekening 25 november 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 374.341 (aanslagnummer: [aanslagnummer].F01.9502). Tegelijkertijd is bij beschikking een boete van € 185.213 opgelegd en is bij beschikking de heffingsrente vastgesteld op € 51.665.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 7 juni 2013 de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F01.9502 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot een bedrag van € 92.616. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met nummer [aanslagnummer].F01.5501 heeft de inspecteur, bij uitspraak van 18 juni 2013, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F01.9502 bij brief van 12 juli 2013, door de rechtbank ontvangen op 15 juli 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. De zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 13/3832.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag met aanslagnummer [aanslagnummer].F01.5501 bij brief van 26 juli 2013, door de rechtbank ontvangen op 29 juli 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 13/4018.
De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2014 te Breda. De zaken met procedurenummers AWB 13/3832 en 13/4018 zijn daarbij gelijktijdig behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Namens belanghebbende is, zoals voorafgaand aan de zitting reeds door de gemachtigde telefonisch was medegedeeld, niemand verschenen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak wordt verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
In het jaar 2001 heeft de vennootschap [A BV] (hierna: [A BV]) voor de ontwikkeling van een bouwproject een stuk grond, gelegen te [plaats Y], met opstallen aangekocht (hierna: het project). Op de grond stond destijds het voormalig gemeentehuis van [plaats Y]. Nadat de eerste plannen voor de ontwikkeling van het project niet van de grond waren gekomen, heeft [A BV], in de persoon van [B], [C] (hierna: [C]) benaderd om het project verder te ontwikkelen. Laatstgenoemde zou zorgen voor de noodzakelijke financiering van het project.
Ter verdere uitvoering van het project heeft [A BV] met [B BV] (hierna: [B BV]) - een vennootschap waarin [C] indirect een 100%-belang hield - op 16 april 2004 een participatieovereenkomst afgesloten. In deze participatieovereenkomst is, onder meer, het volgende bepaald:
“
PARTICIPATIEOVEREENKOMST
De ondergetekenden:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [[A BV]]., gevestigd en kantoorhoudende te [plaats X] aan [adres], te dezen
rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur, [B], hierna te
noemen: [A BV];
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [[B BV]], gevestigd en kantoorhoudende te [plaats X] aan [adres], te dezen rechtsgeldig
vertegenwoordigd door haar directeur, [C], hierna te noemen:
[[B BV]];
partijen nemen in aanmerking het navolgende:
a. [A BV] heeft in het verleden in eigendom verworven twee percelen
gelegen te [plaats Y], [gemeente Y]. Op één der percelen is thans het
voormalig gemeentehuis van [plaats Y] gelegen. Inmiddels zijn de percelen
heringedeeld en thans kadastraal bekend als: [gemeente Z], Sectie f,
nummer 2218 respectievelijk nummer 2219. Zoals partijen bekend, heeft
[A BV] met betrekking tot voornoemde percelen een ontwikkelingsplan
gemaakt welk ontwikkelingsplan niet uitgevoerd kon worden. Verwezen wordt
naar het schrijven namens [A BV] aan [D BV] d.d. 28
november 2003.
b. [A BV] heeft voormelde percelen (gedeeltelijk) gefinancierd met vreemd
vermogen. Terzake is door Van Lanschot Bankiers te ‘s-Hertogenbosch een
geldlening verstrekt van (afgerond) € 1.590.000 (f 3.500.000). Ter zake van
deze geldlening is gevestigd een eerste hypotheek ter grootte van € 1.590.000
(f 3.500.000) te vermeerderen met rente en kosten tot een bedrag van afgerond € 635.000 (f 1.400.000).
c. Nu [C] beschikt over de nodige kennis en nu zijn
beleggingsmaatschappij de besloten vennootschap [E BV]
de mogelijkheid bood om over voldoende middelen te beschikken ten
behoeve van voornoemd ontwikkelingsplan zijn partijen bij elkaar te rade
gegaan om te bezien of een participatie mogelijk zou zijn.
d. Naar aanleiding van onderhandelingen heeft [E BV] een
aanbod gedaan op grond waarvan [A BV] tot een participatieovereenkomst wenste te komen. Voornoemd aanbod is vervat in het bijgesloten geparafeerde
schrijven [D BV] d.d. 19 december 2003. Wegens
hem moverende redenen wenst [C] althans [E BV]
uiteindelijk [A BV] verzocht te kunnen participeren
middels de besloten vennootschap [B BV]. [A BV] heeft met
voormeld verzoek ingestemd.
e. Bij de totstandkoming van de overeenkomst hebben partijen het doel om
gezamenlijk een ontwikkeling te realiseren waarbij het voormalige
gemeentehuis wordt gesloopt en een 48-tal appartementen met parkeerfaciliteit
word (rechtbank: wordt) opgericht waarbij van de zijde van [[B BV]] onder andere de nodige financiële middelen worden verstrekt. De voorwaarde om deze financiële
middelen te verstrekken, te weten de goedkeuring van de gemeenteraad van de
[gemeente Y] met betrekking tot de wijzigingen in het kerndorpenplan op
29 januari, is inmiddels vervuld.
(…)
dat partijen derhalve het volgende zijn overeengekomen:
Artikel 1 Wijze van participatie
Algemeen
Met betrekking tot het bouwproject zoals in de inleiding van deze overeenkomst
benoemd, te [plaats Y], [gemeente Y], zoals ingezet door [A BV], (hierna te
noemen: Bouwontwikkeling), komen partijen overeen dat met ingang van 1 januari
2004, en aldus met terugwerkende kracht, [[B BV]] zal participeren zowel door de inbreng van kennis en ervaring als door het verstrekken van financiële middelen. [A BV] zal op zijn beurt toestaan dat de Bouwontwikkeling zal plaatshebben op
voornoemde percelen die bij hem in eigendom zijn.
Inbreng kennis en ervaring
Beide partijen zullen al hun kennis, kunde en invloed aanwenden om zo spoedig
mogelijk tot realisatie van de plannen te komen. De door [A BV] opgestelde
plannen (en de daarop, in de toekomst, te maken eventuele noodzakelijke wijzigingen) zullen daarbij als uitgangspunt gelden. Nu [A BV] de percelen zoals genoemd in de inleiding van deze overeenkomst op naam heeft staan en al enige tijd als gesprekspartner heeft te gelden van onder andere de [gemeente Y], zal [A BV] in deze, als enige, blijven optreden als “penvoerder”.
Financiële middelen
Nu [A BV] tot 1 januari 2004 € 440.000 reeds aan kosten heeft gemaakt en nu
[[B BV]] volwaardig wenst te delen in het beoogd rendement, zal [[B BV]] 50% van voornoemde kosten aan [A BV] voldoen door betaling van een bedrag groot € 220.000.. Indien onherroepelijk komt vast te staan dat [A BV] terzake van voornoemd bedrag omzetbelasting is verschuldigd, zal deze omzetbelasting alsnog aan [[B BV]] worden gefactureerd.
1 .4. Naast voormelde betaling zal [[B BV]] de volgende financieringen verstrekken:
a. geldlening ad € 550.000
b. geldlening ad € 450.000
(…)
Zekerheid
Voor de geldleningen zal door [A BV] tegelijkertijd met de terbeschikkingstelling van de financiering ad a aan [[B BV]] het recht van tweede hypotheek worden verstrekt op beide bouwpercelen. voor zover deze benodigd zijn voor de ontwikkeling en wel tot een bedrag van € 1.500.000. (…)
Naast voormelde hypotheekstelling komt [[B BV]], ter meerdere zekerheid, toe een kooprecht op voornoemde percelen onder de navolgende voorwaarden. Voornoemd kooprecht kan door [[B BV]] uitgewonnen worden zodra [A BV] in staat van faillissement verkeert. Als koopsom heeft alsdan te gelden de som van de uitstaande hypothecaire schulden. Onder [[B BV]] wordt tevens begrepen een door [[B BV]] nader aan te wijzen meester.
(…)
1 .5. Door de betaling ad € 220.000 , als vermeld in artikel 1.3 wordt [[B BV]]
gerechtigd tot 50% van het na voltooiing van de Bouwontwikkeling blijkende
gerealiseerde netto resultaat.
(…)
Artikel 3 Terzake kosten staande deze overeenkomst
De kosten die gemaakt worden ten behoeve van de realisatie van de
Bouwontwikkeling zullen door partijen ingaande 1 januari 2004 ieder voor de helft
gedragen worden. Onder deze kosten worden onder andere tevens begrepen de kosten van het ontwerp, kosten van juridische bijstand, kosten van notariële werkzaamheden (waaronder begrepen de kosten nodig voor een eventuele splitsing in appartementsrechten), de kosten gepaard gaan met een procedure als bedoeld onder artikel 9.5, de rente van de door Van Lanschot Bankiers en overige geldleningen welke zijn aangegaan ten behoeve van de Bouwontwikkeling.
Ten behoeve van de voldoening van voornoemde kosten zullen partijen een
gezamenlijke bankrekening openen. Partijen zullen in gelijke delen voldoende
middelen beschikbaar houden op voornoemde rekening.
Partijen zullen ten behoeve van een juiste afwikkeling van de financiële aspecten
van de Bouwontwikkeling, waaronder het voldoen van de kosten als hiervoor bedoeld, een rechtspersoon op-richten middels welke rechtspersoon de nodige betalingen zullen lopen alsmede de verkoop van de te realiseren appartementen.
(…)
Artikel 5 Looptijd van de overeenkomst
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van de beoogde Bouwontwikkeling, op basis van de door [A BV] opgestelde plannen (en de daarop, in de toekomst, te maken eventuele noodzakelijke wijzigingen), en de afwikkeling daarvan, althans tot het moment dat alle te realiseren appartementen op basis van deze plannen zijn geleverd en van verdere kosten geen sprake meer is.
(…)
Artikel 6 Tussentijdse opzegging
(…)
Indien een opzegging geschiedt door [B BV] in verband met een faillissement van [A BV], zal het kooprecht zoals geformuleerd onder artikel 1.4 van kracht blijven.
Artikel 9 Recht van koop
[B BV]] is gerechtigd tot de verkrijging van de onverdeelde helft van de percelen zoals in deze overeenkomst genoemd, tegen betaling van 50% van de als dan uitstaande hypothecaire verplichtingen, ([A BV] is derhalve verplicht tot levering hiervan) e.e.a. zo spoedig mogelijk nadat [[B BV]] heeft kunnen constateren dat [A BV] binnen zodanige positie zal verkeren dat getwijfeld moet worden of deze de verplichtingen in deze overeenkomst kan nakomen.
Indien dit plaats vindt blijft de overeenkomst van kracht.
E.e.a. doet niets af aan de verdeling die partijen hebben gemaakt betreffende
ontwikkelingswinst.
Vermelde geschiedt onder de voorwaarde van instemming 1e hypotheekhouder.
(…)”
Op [datum] 2005 is belanghebbende, toen nog geheten “[F BV]”, aangekocht door [A BV] en [B BV] en hernoemd tot “[belanghebbende] B.V.”. Zowel [A BV] als [B BV] houden ieder een belang van 50% in belanghebbende. Het in de statuten opgenomen doel is als volgt gewijzigd:
“De vennootschap heeft ten doel de ontwikkeling en exploitatie van een of meer bouwprojecten alsmede het verrichten van beleggingsactiviteiten alles in de ruimste zin.”
Belanghebbende heeft op 3 mei 2005 een bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van 49 appartementen met een parkeerkelder op het terrein van het project ([adres] te [plaats Y]). Bij besluit van 23 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van [gemeente Y] aan belanghebbende de bouwvergunning verleend.
Op 22 november 2005 is voor de bouw van het appartementencomplex
een overeenkomst afgesloten met het bouwbedrijf [G BV] (hierna: [G BV]). In deze overeenkomst is zowel [A BV] als belanghebbende genoemd als opdrachtgever. In deze overeenkomst is verder opgenomen dat [G BV] te zijner tijd individuele aannemingsovereenkomsten zal afsluiten met de kopers.
Op 15 december 2005 is het eerste appartementsrecht verkocht aan een koper. In deze overeenkomst zijn zowel belanghebbende als [A BV] aangeduid als “vervreemder”. Nagenoeg gelijktijdig heeft de koper een aannemingsovereenkomst afgesloten met [G BV].
Achtereenvolgens hebben daarna de volgende handelingen c.q. gebeurtenissen plaatsgevonden:
- Op [datum] 2006 is er een ‘Open dag’ geweest.
- Op [datum] 2006 is de eerste steen weggehaald uit het oude gemeentehuis.
- Op [datum] 2006 is gestart met de sloop van het gemeentehuis.
- Op [datum] 2006 is het sloopwerk voltooid en kort daarna is gestart met de bouw.
Tot december 2006 (vóór de sloop van de opstal) zijn de appartementsrechten vrijgesteld van omzetbelasting verkocht. De opbrengsten van deze verkopen zijn afgeboekt op de geldlening die [A BV] bij Van Lanschot had openstaan. De bedragen die daarna nog resteerden heeft de notaris overgemaakt naar de bankrekening van [A BV]. Vanaf december 2006 zijn de appartementsrechten verkocht met omzetbelasting. De notaris heeft vanaf dit moment de van de kopers ontvangen bedragen overgemaakt naar een bankrekening van belanghebbende.
In de akte van levering, waarvan een voorbeeld als bijlage is gevoegd bij het verweerschrift, wordt [A BV] genoemd als verkoper.
De opbrengst van de verkoop van de appartementsrechten bedroeg in 2006, 2007 en 2008 respectievelijk € 3.988.540, € 1.525.246,32 en € 30.000. De volledige opbrengst van het project is als omzet verantwoord in de jaarstukken van belanghebbende over het jaar 2007.
Noch belanghebbende, noch [A BV] heeft de aan de kopers van de appartementsrechten (hierna: de kopers) in rekening gebrachte omzetbelasting op aangifte voldaan.
De ontwikkelingskosten van het project zijn voor rekening van belanghebbende gekomen. Belanghebbende heeft de in verband daarmee aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in vooraftrek gebracht.
In november 2011 heeft er een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende. Op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende ten onrechte de aan de kopers gefactureerde omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan (totaal over 2006 en 2007: € 270.452). Omdat belanghebbende tot december 2006 de appartementsrechten vrijgesteld van omzetbelasting heeft verkocht, is ook de voorbelasting gecorrigeerd. Op basis van de totale opbrengst van € 5.026.069, heeft de inspecteur de verhouding vrijgestelde/belaste omzet vastgesteld op 71,7/28,3.
De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 heeft betrekking op niet aftrekbare voorbelasting. In aftrek was gebracht € 28.411. Volgens het controlerapport is de correctie 71,7% of € 20.371.
De naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 is als volgt samengesteld:
- niet aftrekbare voorbelasting 71,7% € 99.974
- ultimo 2009 volgens jaaropstelling verschuldigd € 3.915
- gefactureerde omzetbelasting € 270.452
Totaal € 374.341
3 Geschil
In geschil tussen partijen is het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de inspecteur de aan de kopers gefactureerde omzetbelasting terecht van belanghebbende nageheven?
2. Heeft de inspecteur de door belanghebbende in vooraftrek gebrachte omzetbelasting terecht gecorrigeerd?
3. Heeft de inspecteur terecht een boete opgelegd?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de daarmee samenhangende beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.