Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:9011, AWB - 15 _ 237
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-09-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:9011, AWB - 15 _ 237
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 3 september 2015
- Datum publicatie
- 5 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2015:9011
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 237
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: AWB 15/237 tot en met AWB 15/239
Uitspraak van 3 september 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar (procedures: AWB 15/237 en AWB 15/238)
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 4 december 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) en de daarbij bij afzonderlijke beschikking opgelegde vergrijpboete (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.87) alsmede op het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag premie Zorgverzekeringswet (hierna: premie Zvw) voor het jaar 2008 (aanslagnummer: [aanslagnummer] .W.87).
De bestreden uitspraak op bezwaar (procedure: AWB 15/239)
De uitspraak van de inspecteur van 4 december 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor jaar 2010 opgelegde aanslag ib/pvv (aanslagnummer: [aanslagnummer] .H.06).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te [plaats] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1 Beslissing
Met betrekking tot procedure AWB 15/237:
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de boete;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boete;
- -
-
vernietigt de boetebeschikking;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.468;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
Met betrekking tot procedures AWB 15/238 en AWB 15/239:
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
2 Gronden
Met betrekking tot AWB 15/237 ( ib/pvv 2008)
Naar aanleiding van de door de inspecteur op 22 april 2009 ontvangen aangifte heeft de inspecteur op 12 november 2010 voor het jaar 2008 het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 15.452. Daarbij is onder andere rekening gehouden met een winst uit onderneming van € 3.924 negatief en een persoonsgebonden aftrek van € 11.693.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 september 2013 voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd nadat uit onderzoek was gebleken dat op een zakelijke bankrekening ontvangen omzet ten bedrage van € 92.114 niet in de aangifte ib/pvv 2008 was verantwoord (als winst uit onderneming). Verder heeft de inspecteur de persoonsgebonden aftrek van € 11.693 gecorrigeerd. Het voorgaande heeft geresulteerd in onderstaande navorderingsaanslag:
navorderingsaanslag ib/pvv 2008 |
|
Belastbare winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek: |
-/- € 3.924 |
- Correctie meer omzet |
€ 92.114 |
- Zelfstandigenaftrek |
-/- € 4.412 |
- MKB-winstvrijstelling |
-/- € 8.378 |
Belastbare winst uit onderneming: |
€ 75.400 |
Loon |
€ 811 |
Inkomsten uit eigen woning |
-/- € 2.713 |
Persoonsgebonden aftrek |
geen |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 73.498 |
Gelijktijdig is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 6.885 (25%) en is bij beschikking heffingsrente in rekening gebrachte over de periode 1 juli 2008 tot en met
28 september 2013 ten bedrage van € 4.438.
Bij de uitspraken op bezwaar van 4 december 2014 is de navorderingsaanslag gehandhaafd, de vergrijpboete verminderd tot € 3.000 en is de heffingsrente verminderd tot
€ 1.530 door deze te berekenen over de periode van 13 november 2010 tot en met
31 december 2012.
In geschil is het antwoord op de vragen of:
-
sprake is van het voor navordering vereiste nieuwe feit dan wel kwade trouw in de zin van artikel 16 van de AWR;
-
de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
De correctie van de persoonsgebonden aftrek is niet in geschil. Voorts staat vast dat, indien de rechtbank oordeelt dat navordering gerechtvaardigd is, de hoogte van de navorderingsaanslag niet in geschil is.
Met betrekking tot de navorderingsaanslag
Op de inspecteur rust de bewijslast dat sprake is van een nieuw feit. De inspecteur stelt dat hij beschikt over een nieuw feit omdat belanghebbende de omzet van € 92.114 niet heeft aangegeven in zijn aangifte ib/pvv 2008 en de inspecteur eerst door kennisname van de zakelijke bankrekening(en) op de hoogte is geraakt van die omzet. De inspecteur wijst ter onderbouwing daarvan op de afdruk van de aangifte zoals opgenomen in bijlage 1 van zijn verweerschrift. Dit is volgens de inspecteur de aangifte zoals belanghebbende deze heeft ingediend. In deze aangifte staan, voor zover van belang, de volgende gegevens:
“(…) 9 Winst uit ond.: Belastbare winst |
|
ondernemingsvermogen einde boekjaar |
42.517 |
privé onttrekking in boekjaar |
60.102 |
totaaltelling eindvermogen en kapitaalonttrekkingen |
102.619 |
ondernemingsvermogen begin boekjaar |
105.995 |
totaaltelling eindvermogen en kapitaalonttrekkingen |
105.995 |
totaal vermogensverschil |
- 3.376 |
saldo fiscale winstberekening |
- 3.376 |
669 Opbrengsten |
|
netto omzet |
183.287 |
totaal opbrengsten |
183.287 |
totaal kosten van grond en hulpstoffen uitbesteed werk ed |
159.064 |
totaal afschrijvingen |
1.925 |
totaal overige bedrijfskosten |
25.674 |
683 Saldo fiscale winstberekening |
|
saldo fiscale winstberekening |
- 3.376 (…)” |
Tussen partijen is niet in geschil dat in de bovenstaande uitdraai van de aangiftegegevens de omzet van € 92.114 niet staat vermeld.
De rechtbank acht aannemelijk dat dit de aangifte is die belanghebbende op
22 april 2009 heeft ingediend en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft tot twijfel aan de juistheid van de door de inspecteur verstrekte gegevens die afkomstig zijn uit een volledig geautomatiseerd systeem, waarin – naar de inspecteur ter zitting onweersproken heeft gesteld – geen handmatige aanpassingen kunnen worden verricht. Voorts staat vast dat belanghebbende niet meer dan één keer een aangifte heeft ingediend en dat deze aangifte middels het digitale aangifteprogramma van de Belastingdienst op 22 april 2009 is ingediend. Nu tussen partijen tevens vast staat dat zich bij de digitale verzending en ontvangst van die aangifte in het systeem van de inspecteur geen fouten hebben voorgedaan, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de aangifte zoals opgenomen in bijlage 1 van het verweerschrift de door belanghebbende ingediende aangifte is.
Belanghebbende bestrijdt echter dat bijlage 1 bij het verweerschrift de door hem op 22 april 2009 ingediende aangifte is en wijst op de door hem overgelegde print. Volgens belanghebbende is deze print de ingediende aangifte en is daarin de omzet van € 92.114 wel degelijk verantwoord. De inspecteur beschikt volgens belanghebbende niet over een nieuw feit omdat hij deze aangifte onjuist heeft verwerkt in de aanslagregeling.
In deze print zijn, voor zover van belang, de volgende gegevens opgenomen:
“(…)
Let op! Deze aangifte is niet helemaal ingevuld. (…) |
|
De aangifte van DHR T J S Voots is ondertekend en succesvol naar de Belastingdienst verzonden op 22-04-2009 om 08:21:30. |
|
Saldo winst- en verliesrekening: fiscaal |
- 3.376 |
totaal opbrengsten: fiscaal |
183.287 |
privé onttrekking in contanten |
60.102 |
Overige privé onttrekkingen |
92.500 |
Totaal privé onttrekkingen |
152.602 |
Overige privé onttrekkingen, bedrag Omschrijving extra winst |
92.500 |
Saldo fiscale winstberekening |
|
ondernemingsvermogen einde boekjaar |
42.517 |
privé onttrekkingen |
152.602 |
… |
195.119 |
Af: begin vermogen en privéstortingen |
105.995 |
vermogensverschil |
89.124 |
saldo fiscale winstberekening |
89.124 |
(…)”.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat deze print de aangifte is die op 22 april 2009 is ingediend en overweegt daartoe als volgt. Allereerst bevat de print de melding “Let op! Deze aangifte is niet helemaal ingevuld”. Voorts wijkt het saldo fiscale winst dat op basis van de vermogensvergelijking is aangegeven ruim € 92.000 af van het saldo fiscale winst op basis van de verlies- en winstrekening. Volgens belanghebbende komt die afwijking overeen met de jaarrekening waarop deze aangifte is gebaseerd. Naast de omstandigheid dat de aangifte, zoals die volgens belanghebbende zou zijn ingediend, boekhoudkundig niet klopt, acht de rechtbank het voorts niet aannemelijk dat het belanghebbende bij het bespreken van de jaarrekening niet zou zijn opgevallen dat een bedrag aan winst van ruim € 92.000 ontbrak, met name gezien de hoogte van het bedrag en de omstandigheid dat het ontbreken daarvan leidde tot een verlies terwijl in feite sprake was van een heel behoorlijke winst. Gelet op het voorgaande, in samenhang met hetgeen is overwogen in onderdeel 2.5.1, is de rechtbank van oordeel dat aan de afdruk van de aangifte zoals de inspecteur die heeft overgelegd meer bewijskracht toekomt dan aan de print van belanghebbende.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet de door de inspecteur overgelegde bijlage worden aangemerkt als de door belanghebbende ingediende aangifte. Nu vast staat dat de omzet van € 92.114 daarin niet is verantwoord en de inspecteur eerst na oplegging van de (primitieve) aanslag van dat feit op de hoogte is geraakt, beschikt de inspecteur over het voor navordering vereiste nieuwe feit en is de navorderingsaanslag terecht opgelegd. De eerste geschilvraag moet daarom bevestigend worden beantwoord.
Met betrekking tot de vergrijpboete
De inspecteur heeft in zijn brief van 20 augustus 2013 – gericht aan de gemachtigde van belanghebbende - medegedeeld dat hij voornemens is om een vergrijpboete op te leggen van 25% met als motivering: “omdat er sprake is van grove onachtzaamheid”. De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 28 september 2013 een vergrijpboete opgelegd van
€ 6.885. In de boetebeschikking staat vermeld: “U heeft een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin wordt uitgelegd waarom u een vergrijpboete krijgt. De Belastingdienst beschouwt uw nalatigheid als zogeheten ‘grove schuld’ en behandelt deze nalatigheid als een vergrijp. Daarom legt de Belastingdienst u naast het bedrag van de navorderingsaanslag een vergrijpboete op. Het bedrag van de vergrijpboete is met toepassing van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst vastgesteld op € 6.885”. Bij de uitspraak op bezwaar is de boete verminderd tot 3.000.
Op grond van artikel 67g, tweede lid, van de AWR moet de belastingplichtige, uiterlijk bij het opleggen van de boete, kenbaar worden gemaakt op welke gronden hij wordt beboet. Dit betekent dat de inspecteur gedetailleerd moet aangeven op grond van welke feiten en omstandigheden hij concludeert tot grove onachtzaamheid. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met de enkele mededelingen “dat sprake is van grove onachtzaamheid” en “nalatigheid” daaraan niet heeft voldaan. Hieruit kan immers niet worden afgeleid welke feitelijke gedragingen de inspecteur belanghebbende verwijt. Gelet hierop is de mededelings- en motiveringsplicht van artikel 67g, tweede lid, van de AWR geschonden en dient de vergrijpboete te vervallen (zie Hoge Raad,20 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZV4182 en 19 december 1990, nummer 26.576, gepubliceerd in BNB 1991/176).
Gelet op het vorenstaande is het beroep voor zover het is gericht tegen de vergrijpboete gegrond verklaard.
Met betrekking tot AWB 15/238 (navorderingsaanslag premie Zvw 2008)
Naar aanleiding van de correcties in de navorderingsaanslag ib/pvv 2008 is met dagtekening 21 september 2013 de navorderingsaanslag premie Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 30.420. Nu de rechtbank van oordeel is dat de navorderingsaanslag ib/pvv 2008 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd, is de navorderingsaanslag premie Zvw eveneens terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Met betrekking tot AWB 15/239 (aanslag ib/pvv 2010)
Ter zitting is vast komen te staan dat indien de rechtbank van oordeel is dat de navorderingaanslag ib/pvv 2008 terecht is opgelegd, de aanslag ib/pvv 2010 eveneens terecht is opgelegd. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de navorderingaanslag ib/pvv 2008 terecht is opgelegd, is de aanslag ib/pvv 2010 eveneens terecht opgelegd.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
Met betrekking tot de heffingsrente
Belanghebbende heeft in de onderhavige procedures geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente aangevoerd. De rechtbank is ook anderszins niet gebleken dat de heffingsrente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel. Derhalve bestaat geen aanleiding om de heffingsrente verder te verminderen dan, voor zover van toepassing, in de uitspraken op bezwaar reeds heeft plaatsgevonden.
3 Proceskosten
Nu het beroep met betrekking tot procedure AWB 15/237 gegrond is verklaard, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 3 september 2015 door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.