Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:982, AWB - 14 _ 4994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:982, AWB - 14 _ 4994

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 februari 2015
Datum publicatie
17 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:982
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4994
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Rijnvarendenzaak. Geen premieplicht voor belanghebbende (rijnvarende). De binnenvaartonderneming van belanghebbende heeft, hoewel belanghebbende in Nederland woont, in Duitsland haar zetel als bedoeld in art. 11 Rijnvarendenverdrag. Bij gebrek aan een haven die duidelijk de thuishaven van het schip is, gaat het erom met welk land de binnenvaartonderneming de sterkste band heeft gelet op alle omstandigheden van het geval. Nagenoeg alle relevante omstandigheden wijzen op een band met Duitsland. Dat het gerechtshof ‘s Gravenhage in procedures van twee bemanningsleden heeft geoordeeld dat de binnenvaartonderneming haar zetel in Nederland heeft, doet aan de conclusie niet af, aangezien elke procedure op zichzelf staat.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers AWB 14/4994 en 14/4995

uitspraak van 18 februari 2015

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) (hierna: aanslag 2003) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 195.408, alsmede bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 10.977.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: aanslag 2005) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.398 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 327, alsmede bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 1.666.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 31 juli 2014 de aanslag 2003 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.005, de op deze aanslag betrekking hebbende beschikking heffingsrente verminderd tot € 1.014, de aanslag 2005 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.227 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 327 en de op deze aanslag betrekking hebbende beschikking heffingsrente verminderd tot € 721.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 7 augustus 2014, ontvangen bij de rechtbank op 7 augustus 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], en namens de inspecteur, [verweerder]. De beroepen met procedurenummers AWB 14/4994 en 14/4995 zijn daarbij gelijktijdig behandeld. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.6.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd. Bij brief van 22 januari 2015 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat in plaats van een mondelinge uitspraak een schriftelijke uitspraak wordt gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende heeft op 17 juli 2003 het motortankschip [motortankschip] (hierna: het schip) gekocht voor € 1.650.000. Belanghebbende is met dit schip een binnenvaartonderneming (hierna: de binnenvaartonderneming) gaan drijven in de vorm van een eenmanszaak.

2.2.

De aankoop van het schip is gefinancierd door een scheepshypotheeklening van een Duitse bank, twee scheepshypotheekleningen van het Duitse bevrachtingskantoor [bevrachtingskantoor] (hierna: [bevrachtingskantoor]) en uit Europese steunfondsen voor de hereniging van Oost- en West-Duitsland.

2.3.

Het schip is ingeschreven in een Duits scheepsregister met als thuishaven [plaats X] (Duitsland).

2.4.

De Duitse autoriteit heeft op 16 oktober 2003 een Rijnvaartverklaring afgegeven voor het schip waarin na ‘Plaats van teboekstelling of thuishaven’ ‘[plaats Y]’ – dat in Duitsland ligt – is vermeld. Verder vermeldt de Rijnvaartverklaring onder meer het volgende:

(…)

Nam of firmanaam

(…)

Woon- of verblijfplaats, of zetel van de onderneming

Eigena(a)r(en)

[belanghebbende]

[adres]

[plaats A]

2.5.

Belanghebbende heeft zijn binnenvaartonderneming op 23 juli 2003 ingeschreven op een adres te [plaats X].

2.6.

Belanghebbende was in dienst als kapitein bij [bevrachtingskantoor] voordat hij zijn binnenvaartonderneming startte.

2.7.

[bevrachtingskantoor] was de enige opdrachtgever c.q. bevrachter van de binnenvaartonderneming van belanghebbende. [bevrachtingskantoor] plande de vrachten voor belanghebbende in.

2.8.

De administratie van de binnenvaartonderneming werd verzorgd door het Duitse kantoor [kantoor B], waarnaar ook facturen werden gestuurd en dat betalingen verrichtte voor de binnenvaartonderneming.

2.9.

Het schip is in de jaren 2003-2005 in verschillende havens in Nederland, Duitsland, België, Frankrijk en Zwitserland beladen of gelost. De havens waar het schip het meest is beladen of gelost, zijn Antwerpen (100 keer), Karlsruhe (80 keer) en Rotterdam (60 keer).

2.10.

Belanghebbende heeft in de jaren 2003 en 2005 voor zijn binnenvaartonderneming Duitse jaarrekeningen opgesteld.

2.11.

Belanghebbende heeft vanaf 7 mei 1997 tot 1 januari 2008 de woning op het adres [adres] te [plaats A] (hierna: de woning) als (een) verblijfplaats gehad indien hij niet op het schip was. Belanghebbende was eigenaar van de woning. [C] was in die jaren zijn partner en woonde in de woning. In de aangiften IB/PVV 2003 en 2005 is de woning door belanghebbende en zijn partner – die ook fiscaal partner was – als hoofdverblijf aangemerkt.

2.12.

Op 8 oktober 2004 heeft belanghebbende zich ingeschreven in het bevolkingsregister van [plaats Z] (Duitsland).

2.13.

Op 1 november 2004 heeft belanghebbende een kamer gehuurd in een woning te [plaats Z].

2.14.

Belanghebbende heeft zowel voor het jaar 2003 als voor het jaar 2005 in Duitsland een aanslag Einkommensteuer ontvangen. Bij deze aanslagen is (alleen) winst uit zijn binnenvaartonderneming in de heffing betrokken.

2.15.

Bij de bestreden Nederlandse aanslagen over het jaar 2003 en het jaar 2005 is de winst uit de binnenvaartonderneming in de heffing betrokken.

2.16.

De Nederlandse Belastingdienst en de Duitse belastingdienst hebben een onderlinge-overlegprocedure gevoerd inzake de belastingheffing van de inkomsten van bepaalde binnenvaartondernemers, waaronder belanghebbende. Bij brief van 19 september 2012 heeft een ambtenaar van het Ministerie van Financiën aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende gemeld dat de uitkomst van het overleg was dat Nederland bereid was ‘op louter praktische gronden’ ten aanzien van de jaren 2003 en 2005 terug te treden voor de inkomstenbelastingheffing.

2.17.

Bij brief van 10 december 2012 heeft de inspecteur aan de toenmalig gemachtigde onder meer voorgesteld dat, indien overeenstemming wordt bereikt over bepaalde voorwaarden, de Belastingdienst een vrijstelling van premieheffing zal verlenen. Bij brief van 6 mei 2013 is de inspecteur van dat voorstel terugkomen na overleg met de Sociale Verzekeringsbank.

2.18.

Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de winst uit de binnenvaartonderneming voor de belastingheffing behandeld als buitenlands, vrij te stellen, inkomen, en is de inspecteur belanghebbende blijven betrekken in de premieheffing.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslag 2003 en de aanslag 2005 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

  1. Zijn de aanslagen tijdig vastgesteld?

  2. Is Nederland bevoegd tot inkomstenbelastingheffing van belanghebbende?

  3. Is Nederland bevoegd tot premieheffing van belanghebbende?

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Immateriëleschadevergoeding

6 Proceskosten

7 Beslissing