Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1106, BRE - 14 _ 7246
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1106, BRE - 14 _ 7246
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 maart 2016
- Datum publicatie
- 12 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:1106
- Zaaknummer
- BRE - 14 _ 7246
Inhoudsindicatie
Blh maakte sinds 2007 deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting die als gevolg van het faillissement van de andere BV is ontbonden. Aan de fiscale eenheid is een vijftal naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd omdat de verschuldigde bedragen niet werden voldaan. De betaling van de naheffingsaanslagen is uitgebleven. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de openstaande omzetbelastingschulden, alsmede voor de opgelegde boeten en in rekening gebrachte rente en kosten. Uit de tekst van artikel 43 IW 1990 blijkt dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van blh voor de omzetbelastingschuld voortvloeit uit de wet. Anders ligt het bij de aansprakelijkheid voor de boeten, kosten en rente. Blh kan daarvoor alleen aansprakelijk worden gesteld voor zover het belopen ervan aan haar te wijten is. Uit het bezwaarschrift blijkt dat de failliete BV tot het faillissement elke maand een bedrag overmaakte aan blh voor de betaling van salaris en loonheffing. Aldus is het mede aan blh als bestuurder van de failliete BV te wijten dat de belasting, boeten, rente en kosten niet zijn betaald. De aansprakelijkstelling is dan terecht. Gezien de tekst van artikel 43 IW 1990 is het al dan niet melden van betalingsonmacht niet relevant.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/7246
uitspraak van 8 maart 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] voorheen [A BV], gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 7 november 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen een ten aanzien van haar genomen beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 (beschikkingsnummer [beschikkingsnummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde [gemachtigde], en namens de ontvanger, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende maakte sinds 2007 deel uit van de fiscale eenheid [A BV] en [B BV] (hierna: de fiscale eenheid) in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). Op [datum] 2013 is de fiscale eenheid ontbonden doordat het faillissement van [B BV] is uitgesproken.
Aan de fiscale eenheid is een vijftal naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de tijdvakken juli 2011 en juni tot en met september 2013 omdat de op aangifte verschuldigde bedragen niet werden voldaan. De betaling van de naheffingsaanslagen is uitgebleven. Belanghebbende is op de voet van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW 1990) bij beschikking van 23 april 2014 aansprakelijk gesteld voor de openstaande omzetbelastingschulden, alsmede voor de opgelegde boeten en in rekening gebrachte rente en kosten. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, door de ontvanger gehandhaafd.
De aansprakelijkstelling geldt voor de volgende omzetbelastingschulden, boeten, rente en kosten:
Tijdvak |
Belasting |
Boete |
Kosten |
Invorderingsrente |
Totaal |
Juli 2011 |
€ 9.764 |
€ 431 |
€ 0 |
€ 726 |
€ 10.921 |
Juni 2013 |
€ 9.242 |
€ 184 |
€ 677 |
€ 180 |
€ 10.283 |
Juli 2013 |
€ 10.257 |
€ 205 |
€ 746 |
€ 173 |
€ 11.381 |
Augustus 2013 |
€ 9.558 |
€ 191 |
€ 698 |
€ 137 |
€ 10.584 |
September 2013 |
€ 9.191 |
€ 183 |
€ 675 |
€ 109 |
€ 10.158 |
Totaal |
€ 48.012 |
€ 1.194 |
€ 2.796 |
€ 1.325 |
€ 53.327 |
Niet in geschil is dat belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld, maar wel of belanghebbende voor een juist bedrag aansprakelijk is gesteld.
In artikel 43 van de IW 1990 is het volgende bepaald:
“1. Natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn aangemerkt als één ondernemer, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting welke verschuldigd is door deze ondernemer, dan wel – indien de inspecteur niet schriftelijk ervan in kennis is gesteld dat op grond van gewijzigde omstandigheden niet langer een eenheid bestaat als is bedoeld in die bepaling – door deze personen en lichamen.
2. Indien aan de ondernemer, bedoeld in het eerste lid, een vermindering of teruggaaf van omzetbelastingbelasting wordt verleend, kan de ontvanger, met inachtneming van artikel 54, deze vermindering of teruggaaf bevrijdend voldoen aan één van de natuurlijke personen of lichamen, als bedoeld in het eerste lid.”
Belanghebbende heeft gesteld dat de schuld is veroorzaakt door [B BV] en dat bij het bepalen van de hoogte van de aansprakelijkstelling ten onrechte geen rekening is gehouden met de gedane meldingen betalingsonmacht.
Zoals blijkt uit de tekst van artikel 43 van de IW 1990 vloeit de hoofdelijke aansprakelijkheid van belanghebbende voor de omzetbelastingschuld voort uit de wet. Anders ligt het bij de aansprakelijkheid voor de boeten, kosten en rente. Artikel 32, tweede lid, van de IW 1990 bepaalt dat belanghebbende daarvoor alleen aansprakelijk kan worden gesteld voor zover het belopen ervan aan haar te wijten is. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zij de bestuurder was van [B BV]. De ontvanger heeft gesteld dat belanghebbende als bestuurder er op toe had moeten zien dat de belasting, boeten, rente en kosten werden betaald. De rechtbank heeft geen reden om anders te oordelen. Uit het bezwaarschrift blijkt dat [B BV] tot het faillissement elke maand een bedrag overmaakte aan belanghebbende voor de betaling van salaris en loonheffing. Blijkbaar is voorrang gegeven aan de betaling van salaris boven de betaling aan de ontvanger van de verschuldigde omzetbelasting. Aldus is het mede aan belanghebbende als bestuurder van [B BV] te wijten dat de belasting, boeten, rente en kosten niet zijn betaald.
Nu belanghebbende aansprakelijk is gesteld op grond van artikel 43 van de IW 1990 is niet relevant of en in hoeverre de betalingsonmacht is gemeld. Een dergelijke melding is alleen van belang in geval van aansprakelijkstelling op de voet van artikel 36 van de IW 1990 (bestuurdersaansprakelijkheid) en daarvan is hier geen sprake.
Al het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de openstaande omzetbelastingschulden van de fiscale eenheid inclusief boeten, rente en kosten, van in totaal € 53.327. Het beroep is ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 8 maart 2016 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter,
mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. J.W.M. Tijnagel, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.