Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1231, BRE - 14 _ 3515

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 02-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1231, BRE - 14 _ 3515

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
2 maart 2016
Datum publicatie
15 april 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:1241
Zaaknummer
BRE - 14 _ 3515

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 14/3515

uitspraak van 2 maart 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] V.O.F., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft in de aangifte over het vierde kwartaal 2013 verzocht om teruggaaf van omzetbelasting van € 34.741. De inspecteur heeft bij beschikking van 21 februari 2014 het hiervoor genoemde verzoek gehonoreerd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

1.2.

De inspecteur is in de uitspraak op bezwaar niet aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 mei 2014, ontvangen bij de rechtbank op 2 juni 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015 te Breda. De zaken met zaaknummers BRE 14/3513 tot en met 14/3517 en 14/3519 zijn tegelijkertijd ter zitting behandeld. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [gemachtigden] als gemachtigden van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Tilburg, en namens de inspecteur [verweerder].

1.8.

De gemachtigde en de inspecteur hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden. Het onderzoek ter zitting is gesloten en er is een schriftelijke uitspraak binnen twaalf weken aangekondigd. Bij brief van 17 december 2015 is aan partijen medegedeeld dat het niet mogelijk is gebleken om binnen deze termijn schriftelijk uitspraak te doen en dat de rechtbank besloten heeft om de termijn met zes weken te verlengen. Bij brief van 17 februari 2016 is aan partijen medegedeeld dat het niet mogelijk is gebleken uitspraak te doen binnen de hiervoor genoemde termijn en dat de rechtbank besloten heeft om uiterlijk op 2 maart 2016 uitspraak te doen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende exploiteert een melkveehouderij. Zij houdt zich onder meer bezig met het opfokken van kalveren (jongvee) tot melkproducerende vaarzen. Het (binnen het eigen bedrijf voortgebrachte) vrouwelijk jongvee wordt vanaf de geboorte opgefokt tot koeien die melk produceren. Een vaars wordt een melkkoe nadat zij voor het eerst gekalfd heeft. Het duurt ongeveer 24 maanden om een kalf op te fokken tot melkkoe. In die 24 maanden worden opfokkosten gemaakt, bestaande uit voer en overige kosten, zoals elektriciteit, water, huisvesting, strooisel en dierenartskosten.

2.2.

Belanghebbende heeft met ingang van 1 oktober 2013 (hierna: de optiedatum) geopteerd voor het niet meer toepassen van de landbouwregeling van artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Bij beschikking van 1 oktober 2013 heeft de inspecteur belanghebbende, overeenkomstig zijn verzoek, ontheven van de landbouwregeling en belanghebbende bericht dat zij met ingang van 1 oktober

2013 aangifte omzetbelasting moet doen. De inspecteur heeft tevens verzocht om indiening van een opgave van de voor herziening in aanmerking komende bedrijfsmiddelen alsmede van de nog voor aftrek in aanmerking komende voorbelasting. Tot de stukken behoort een herzieningsberekening, waarin de omzetbelasting is berekend die als gevolg van het opteren alsnog in aftrek kan worden gebracht en waarin geen herziening is opgenomen voor wat betreft het jongvee en de in eigen bedrijf opgefokte melkkoeien. De inspecteur heeft die berekening gevolgd. Belanghebbende heeft in beroep een herzieningslijst voor jongvee en melkkoeien overgelegd.

2.3.

In het verleden heeft de inspecteur met de gemachtigde de afspraak gemaakt dat bij het opteren voor de normale regeling herziening kon worden toegepast voor jongvee. Deze afspraken zijn bij brief van de inspecteur van 19 november 2012 met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken.

2.4.

Belanghebbende verzoekt – uiteindelijk - om een aanvullende teruggaaf van omzetbelasting van primair € 5.249 en subsidiair € 2.914 in verband met herziening en herrekening van omzetbelasting voor wat betreft het jongvee en de in eigen bedrijf gefokte melkkoeien.

Het primair gevraagde bedrag is als volgt berekend:

36 stuks jongvee jonger dan 1 jaar ter waarde van € 11.858 à 9,4% is € 1.115

44 stuks jongvee vanaf 1 jaar, ter waarde van € 35.471 à 10,0% is € 3.547

Melkkoeien € 587

Totaal € 5.249

In de subsidiaire stelling gaat belanghebbende uit van een herzieningspercentage van 5,4% en voor de melkkoeien van een bedrag van € 358.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

-

Is herziening mogelijk met betrekking tot de omzetbelasting die is begrepen in de opfokkosten van de op de optiedatum aanwezige binnen het eigen bedrijf voortgebrachte kalveren (jongvee)?

-

Is herziening mogelijk met betrekking tot de omzetbelasting van de op de optiedatum aanwezige zelf voortgebrachte melkkoeien?

-

Indien één of beide voorgaande vragen bevestigend worden beantwoord, op welke wijze dienen dan de bedragen aan belasting, die in het kader van de herziening in aanmerking moeten worden genomen, te worden bepaald?

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat melkkoeien goederen zijn waarop voor de inkomstenbelasting (en vennootschapsbelasting) wordt afgeschreven en dat een koe eerst als bedrijfsmiddel voor de productie van melk kan worden aangewend nadat zij heeft gekalfd.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van omzetbelasting conform het beroepschrift. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing