Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1675, BRE - 15 _ 5498
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-03-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1675, BRE - 15 _ 5498
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 23 maart 2016
- Datum publicatie
- 7 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:1675
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 5498
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft krachtens schenking aandelen ontvangen. Op de schenking is de bedrijfsopvolgingsregeling toegepast. Bij het vaststellen van de aanslag schenkbelasting moet de IB-latentie (art. 20 lid 5 SW) evenredig worden toegerekend aan het vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking. De jaarvrijstelling (art. 33 SW) komt geheel in mindering op het belaste deel van de verkrijging.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/5498
uitspraak van 23 maart 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 juli 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in het recht van schenking wegens een verkrijging in het jaar 2012 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag tot € [bedrag A];
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 496;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan haar vergoedt.
2 Gronden
Op [datum] heeft belanghebbende [aantal] preferente aandelen [aandelensoort] in [A BV] krachtens schenking ontvangen van haar vader, [schenker]
. De aandelen hadden op het moment van de schenking een waarde van
€ [bedrag B].
Op 28 februari 2013, aangevuld per brief op 4 maart 2013, is de aangifte schenkbelasting ingediend, waarin een beroep is gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteit als bedoeld in Hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956 (hierna: SW). De toepassing van de deze regeling is voorafgaand aan de schenking door de Belastingdienst bevestigd.
Bij de aanslag schenkbelasting is op grond van artikel 20, vijfde lid, van de SW een inkomstenbelastinglatentie (hierna: IB-latentie) in aanmerking genomen. Deze IB-latentie is naar evenredigheid toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking. Per saldo is op het niet-vrijgestelde deel van de verkrijging alleen het daaraan toegerekende deel van de IB-latentie in mindering gebracht. De aanslag is opgelegd naar een belaste verkrijging van € [bedrag C].
Tussen partijen is niet (meer) in geschil de waarde van het verkregen ondernemingsvermogen (€ [bedrag B]), de hoogte van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (hierna: BOF) (€ [bedrag D]), de hoogte van de IB-latentie (€ [bedrag E]) en het recht op de jaarvrijstelling op grond van artikel 33 van de SW (€ 5.030). Nu beide partijen in hun berekeningen uitgaan van deze bedragen, zal de rechtbank hen daarin volgen.
Belanghebbende stelt dat de IB-latentie moet worden aangemerkt als tegenprestatie of last in de zin van artikel 35b, vierde lid, van de SW en dat de IB-latentie volledig ten laste van het belaste gedeelte van de schenking moet worden gebracht. Zij wijst onder meer op het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2013 (nr. 12/01745, ECLI:NL:HR:2013:26, BNB 2013/227), waarin is geoordeeld dat een IB-latentie is aan te merken als een tegenprestatie in de zin van artikel 7c van de Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 (de voorloper van artikel 35b, vierde lid, van de SW).
De inspecteur voert aan dat de IB-latentie naar evenredigheid moet worden toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking en dat de aanslag daarom moet worden gehandhaafd. Hij rekent hierbij zowel de BOF als de jaarvrijstelling tot het voorwaardelijk vrijgestelde gedeelte van de schenking.
Per 1 januari 2010 is de SW gewijzigd. De wijziging betreft onder meer een vereenvoudiging van de BOF. Uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot deze wijziging volgt dat de wetgever uitgaat van een berekeningsmethodiek waarbij de IB-latentie evenredig aan het vrijgestelde en het niet-vrijgestelde vermogen moet worden toegerekend (zie Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 9, p. 23). De rechtbank leidt uit het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1996 (nr. 30445, ECLI:NL:HR:1996:AA1883, BNB 1996/307) af dat er geen plaats is voor aftrek van IB-latentie wanneer die ziet op vermogen dat is vrijgesteld van successierecht.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in 2.6 genoemde wetsgeschiedenis en het arrest van de Hoge Raad de IB-latentie evenredig aan het voorwaardelijk vrijgestelde en het niet-vrijgestelde deel van de schenking moet worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende op het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2013 (nr. 12/01745, ECLI:NL:HR:2013:26, BNB 2013/227) haar niet kan baten, omdat dit arrest ziet op het vaststellen van de omvang van de BOF en niet op de vraag of de IB-latentie al dan niet naar evenredigheid moet worden toegerekend aan het voorwaardelijk vrijgestelde en niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking.
Anders dan de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat de jaarvrijstelling van artikel 33 van de SW buiten beschouwing dient te blijven bij de evenredige toerekening van de belastinglatentie. De aftrek van de IB-latentie dient ertoe om cumulatie van inkomstenbelasting en erf- of schenkbelasting te voorkomen. Indien de verkrijging, waarop de IB-latentie betrekking heeft, is vrijgesteld vindt in zoverre geen cumulatie van heffingen plaats. De jaarvrijstelling van artikel 33 van de SW is – anders dan de BOF – een subjectieve vrijstelling en daarmee niet toerekenbaar aan een specifiek verkregen vermogensbestanddeel.
De aanslag moet dan als volgt worden berekend:
Het niet-vrijgestelde gedeelte van de schenking (na aftrek van de BOF) bedraagt € [bedrag F]. Het deel van de IB-latentie dat wordt toegerekend aan het niet-vrijgestelde gedeelte bedraagt dan € [niet-vrijgestelde deel van de schenking] / € [verkregen ondernemingsvermogen] x € [IB-latentie] = € [bedrag G]. De belaste verkrijging wordt als volgt vastgesteld:
Verkregen ondernemingsvermogen |
€ [bedrag B] |
|
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) |
€ [bedrag D] |
-/- |
IB-latentie (voor niet-vrijgestelde gedeelte) |
€ [bedrag G] |
-/- |
Jaarvrijstelling |
€ 5.030 |
-/- |
Belaste verkrijging |
€ [bedrag H] |
Het daarover verschuldigde recht van schenking is € [bedrag A], derhalve € [bedrag I] lager dan bij de aanslag is berekend. De rechtbank zal de aanslag tot dit bedrag verminderen.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Voor de kosten van het bezwaar wordt geen vergoeding toegekend omdat gesteld noch gebleken is dat in bezwaar, zoals vereist in artikel 7:15, derde lid van de Awb, om kostenvergoeding is verzocht.
Deze uitspraak is gedaan op 23 maart 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.