Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2386, BRE - 15 _ 2504
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2386, BRE - 15 _ 2504
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 april 2016
- Datum publicatie
- 27 mei 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:2386
- Zaaknummer
- BRE - 15 _ 2504
- Relevante informatie
- Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 36
Inhoudsindicatie
Blh is – met zijn medebestuurders - aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen OB van een Stichting. Voor 2011 acht de rechtbank dat terecht: de Stichting was Vpb-plichtig, de verschuldigde OB is niet aangegeven en betaald en er heeft geen controle op de administratie plaatsgevonden. Het is aan de grove schuld van de Stichting te wijten dat te weinig belasting is afgedragen. De betalingsonmacht is niet binnen twee weken na het ontstaan daarvan gemeld. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van degene die de boekhouding deed. Blh wordt niet toegelaten tot het weerleggen van het vermoeden dat de niet-betaling aan hem is te wijten.
De naheffingsaanslag OB 2013 is op grond van artikel 29, tweede lid, van de Wet OB 1968 opgelegd maar over het verkeerde tijdvak nu geen rekening is gehouden met de betalingstermijn van de desbetreffende factuur. De rechtbank vermindert het bedrag van de aansprakelijkstelling.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/2504
uitspraak van 5 april 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.