Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2544, AWB - 14 _ 7805
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2544, AWB - 14 _ 7805
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 april 2016
- Datum publicatie
- 30 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:2563
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 7805
Inhoudsindicatie
omvang resultaat einde terbeschikkingstelling; waardedruk verpachting; rechtsstrijd partijen.
Belanghebbende verpacht sinds 1992 onroerende zaken aan de eigen BV. Met ingang van 1 januari 2005 is belanghebbende een CV aangegaan met zijn kinderen en de BV. De BV heeft het gebruik en genot van de pachtrechten met betrekking tot de onroerende zaken ingebracht.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de tbs per 1 januari 2005 is beëindigd en dat artikel 3.99 Wet IB 2001 niet van toepassing is. De rechtbank respecteert deze afbakening van de rechtsstrijd tussen partijen, hoewel de vraag rijst of partijen uitgaan van een juiste uitleg van artikel 3.99 Wet IB 2001.
Partijen strijden nog uitsluitend over de hoogte van het door belanghebbende in aanmerking te nemen tbs-resultaat; meer in het bijzonder of en zo ja in welke mate er in dit geval sprake is van een waardedruk als gevolg van de verpachting van de onroerende zaken.
De rechtbank oordeelt dat beide partijen de door hen bepleite waardedruk niet aannemelijk hebben gemaakt en bepaalt in goede justitie de waardedruk als gevolg van de verpachting.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/7805
Uitspraak van 28 april 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.512 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 december 2014 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 29 december 2016, ontvangen bij de rechtbank op 30 december 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd. Bij brief van 4 maart 2016 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Bij brief van 10 maart 2016 heeft de rechtbank vragen gesteld aan partijen. Partijen hebben hierop vóór de zitting gereageerd. De voornoemde stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2016 te Breda. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd met zijn echtgenote. Hij is eigenaar van cultuurgronden met opstallen. Sinds 1992 verpacht belanghebbende de opstallen (aardappelloodsen en varkensstallen) en cultuurgrond aan [A BV] (hierna: de BV). Belanghebbende is bestuurder en middellijk grootaandeelhouder van de BV. In de BV wordt een vleesvarkens- en akkerbouwbedrijf geëxploiteerd.
De uit de pacht verkregen opbrengsten heeft belanghebbende sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) in verband met de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.91 van de Wet steeds aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden.
Bij de aangifte ib/pvv voor het jaar 2001 heeft belanghebbende de op dat moment aan de BV ter beschikking gestelde onroerende zaken op de openingsbalans van het resultaat uit overige werkzaamheden per 1 januari 2001 opgenomen voor de navolgende waarden:
Cultuurgronden € 5.248.411
Opstallen € 368.311
Deze waarden voor de openingsbalans zijn (uiteindelijk) gevolgd door de inspecteur. Deze waarden volgen uit een taxatierapport van 2 juni 2005 van [taxateur] (hierna: de taxateur), dat in opdracht van belanghebbende is opgesteld. Volgens dit taxatierapport is de waarde van de onroerende zaken in verpachte staat gelijk aan de waarde in het economische verkeer, omdat de waardedruk van de verpachting door de taxateur als zeer laag is gewaardeerd. Het taxatierapport geeft daarvoor de volgende redenen:
“* er geen reguliere pachtovereenkomst(en) aanwezig zijn die goedgekeurd zijn door de Grondkamer
* de huurovereenkomst voor de bedrijfsopstallen en landbouwgronden had nog slechts een looptijd van ca. 15 maanden (…)
* het erfpachtrecht voor de [adres] (…) had op 1 januari 2001 nog een looptijd van ca. 23 maanden
* de juridische eigenaar van de landbouwzaken en bedrijfsopstallen is zelf directeur/aandeelhouder van de B.V. en zal daarom dan ook geen verlengingsmogelijkheden eisen
is er wel sprake van een zakelijk karakter?”
Met ingang van 1 januari 2005 is belanghebbende een commanditaire vennootschap (hierna: de CV) aangegaan met zijn zoon en dochter en de BV. Naast belanghebbende zijn de BV en belanghebbendes dochter beherend vennoot. De zoon is commanditair vennoot. In de CV wordt het vleesvarkens- en akkerbouwbedrijf geëxploiteerd. De BV heeft het gebruik en genot van de pachtrechten met betrekking tot de door belanghebbende aan haar verpachte cultuurgrond met de opstallen ingebracht. Belanghebbende heeft arbeid, vlijt, kennis en zakelijke relaties ingebracht.
Bij de aangifte ib/pvv voor het jaar 2005 heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de aan de BV ter beschikking gestelde onroerende zaken niet langer tot het zogenoemde tbs-vermogen behoren, omdat de inkomsten daaruit vanaf 1 januari 2005 belast zijn als winst uit onderneming. Belanghebbende heeft een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven van € 2.132.991, waarvan € 1.066.496 aan hem is toegerekend en € 1.066.496 aan zijn echtgenote. Het negatieve resultaat heeft belanghebbende als volgt berekend:
Boekwaarde gronden € 3.862.421
Waarde in verpachte staat € 1.576.500
Boekverlies gronden € 2.285.921
Boekwaarde opstallen € 244.720
Waarde in verpachte staat € 397.650
Boekwinst opstallen € 152.930
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 993.122 negatief.
De in 2.5 vermelde waarde in verpachte staat van de gronden volgt uit een taxatierapport van 9 januari 2006 van [taxateur], voornoemde taxateur, dat in opdracht van belanghebbende is opgesteld. Het taxatierapport vermeldt een vrije verkoopwaarde van de gronden van € 3.816.500. Voor de ondergronden is een pachtdruk van 50% gehanteerd, en voor de cultuurgronden een pachtdruk van 60%. Gemiddeld is de pachtdruk 59%.
De vrije verkoopwaarde van de opstallen is in dat taxatierapport op € 723.000 gesteld. Voor de in 2.5 vermelde waarde in verpachte staat van de opstallen heeft belanghebbende zich gebaseerd op een door de taxateur mondeling meegedeelde waardedruk van 45%.
Bij het regelen van de aanslag heeft de inspecteur - zich op het standpunt stellende dat de tbs niet is beëindigd - het boekverlies van € 1.066.496 gecorrigeerd. Daarnaast heeft de inspecteur de belastbare winst uit onderneming verminderd met € 29.582, en voor een gelijk bedrag het resultaat uit overige werkzaamheden verhoogd in verband met het niet beëindigd zijn van de tbs. Verder is een bedrag van € 18.352 gecorrigeerd (bijgeteld). Dit bedrag bestaat uit het verschil tussen afschrijving op de opstallen tegen de nieuwe beginwaarde in de winstsfeer volgens de aangifte en de afschrijving op de opstallen tegen de lagere boekwaarde in de tbs-sfeer. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 91.512. Hierbij is een persoonsgebonden aftrek van € 214 (€ 6.234 min drempel van € 6.020) in aanmerking genomen.
In bezwaar heeft belanghebbende aangegeven dat het tbs-resultaat voor 100 % aan hem moet worden toegerekend. Gelet hierop heeft de inspecteur het verzamelinkomen van belanghebbendes echtgenote over 2005 vastgesteld op € 19.036.
3 Geschil
Tussen partijen is thans uitsluitend nog in geschil de hoogte van het door belanghebbende in aanmerking te nemen tbs-resultaat. Meer in het bijzonder is in geschil of en zo ja in welke mate er in dit geval sprake is van een waardedruk als gevolg van de verpachting van de onroerende zaken.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en het belastbaar inkomen uit werk en woning vast te stellen met in achtneming van een tbs-verlies van € 2.132.991. De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep.