Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-05-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3034, BRE - 15 _ 822

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-05-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3034, BRE - 15 _ 822

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 mei 2016
Datum publicatie
1 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:3034
Zaaknummer
BRE - 15 _ 822
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 22, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 29

Inhoudsindicatie

Blh heeft verzocht om een hogere WOZ-waarde van zijn woning vast te stellen. Het bezwaar is door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard. Met ingang van 1 oktober 2015 zijn artikel 28 en 29 van de Wet WOZ gewijzigd waardoor een hogere waarde in bezwaar en beroep mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat deze wetswijziging onmiddellijke werking heeft waardoor de waarde bij uitspraken gedaan na 1 oktober 2015 hoger kan worden vastgesteld. Nu blh eigenaar van de woning is, behoeft hij geen bijzonder belang te hebben bij een hogere WOZ-waarde. De heffingsambtenaar heeft met het taxatierapport voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde op de waardepeildatum € 160.000 bedraagt.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 15/822

uitspraak van 27 mei 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland,

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 30 november 2014 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres], te [plaats X] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op € 149.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 februari 2015 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft op 11 februari 2015 digitaal beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Door de griffier is aan partijen medegedeeld dat de zaak op 15 april 2016 mondeling zal worden behandeld. Hierop heeft belanghebbende op 2 maart 2016 een fax gestuurd waarin hij aangeeft dat hij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn, maar er wel prijs op stelt dat deze op 15 april 2016 doorgaat. Bij brief van 4 maart 2006 heeft de griffier van de rechtbank hierop gereageerd.

1.6.

Aan de heffingsambtenaar is op 4 maart 2016 door de rechtbank een brief gestuurd waarin hem wordt verzocht te reageren op het ontbreken van overgangsrechtelijke bepalingen ter zake van de met ingang van 1 oktober 2015 gewijzigde tekst van artikel 28 en 29 van de Wet WOZ. Op 11 maart 2016 is de reactie van de heffingsambtenaar door de rechtbank ontvangen.

1.7.

Belanghebbende heeft hierop bij brief van 24 maart 2016, ontvangen door de rechtbank op 30 maart 2016, gereageerd. Door de heffingsambtenaar is op 1 april 2016 een taxatierapport toegestuurd.

1.8.

Een kopie van voormelde stukken is steeds aan de wederpartij gestuurd.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2016 te Middelburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [verweerder] en [taxateur] (taxateur). Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De rechtbank heeft ter zitting een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning betreft een maisonnette, gelegen op de 1e en 2e verdieping van een kleinschalig appartementencomplex met op de begane grond kantoorfuncties (bouwjaar 1998). De woning heeft een inhoud van 221m³ en beschikt over een berging op de begane grond.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de woning, per waardepeildatum vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op € 149.000.

2.3.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In zijn bezwaar heeft belanghebbende gesteld dat de waarde van de woning te laag is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, met als motivering dat in de jurisprudentie is beslist dat ingeval om een hogere WOZ-waarde wordt verzocht, het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3 Geschil

3.1.

Met betrekking tot de vraag of het beroep ontvankelijk is en de betekenis van de in 1.6 vermelde wetswijziging voor de onderhavige zaak, refereert de heffingsambtenaar zich aan het oordeel van de rechtbank. Als het beroep ontvankelijk is, dan is de waarde van de woning op de waardepeildatum in geschil.

3.2.

Belanghebbende bepleit een waarde van € 179.000. Daartoe wijst belanghebbende op de volgens hem extreme dalingen van de WOZ-waarde gedurende de afgelopen jaren in verhouding tot de marktontwikkeling in die jaren. De heffingsambtenaar verdedigt een waarde van € 160.000.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing