Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-05-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3046, BRE - 14 _ 1590
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-05-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3046, BRE - 14 _ 1590
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 27 mei 2016
- Datum publicatie
- 13 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2016:3046
- Zaaknummer
- BRE - 14 _ 1590
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw
De rechtbank gaat voorbij aan belanghebbendes verzoek om getuigen op te roepen nu hij de relevantie van de vragen die hij aan de getuige wil stellen niet duidelijk heeft gemaakt.
Door het niet voeren van een kasadministratie ondanks de substantiële contante ontvangsten heeft belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Er is geen sprake van opgewekt vertrouwen nu niet aannemelijk is gemaakt dat de desbetreffende facturen reeds in 2011 tot de gecontroleerde administratie behoorden.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 14/1590 tot en met 14/1592
uitspraak van 27 mei 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij geschrift met dagtekening 22 juli 2013 het verzamelinkomen over 2009 nader vastgesteld op € 28.960 en (kennelijk) bij beschikking een (hoger) bedrag aan verlies uit werk en woning uit een voorafgaand jaar verrekend – in totaal € 28.960 – met het (hoger vastgestelde) inkomen uit werk en woning in 2009 van € 28.960 (hierna: de beschikking) (zaaknummer BRE 14/1590).
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2010 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) (zaaknummer BRE 14/1591) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) (zaaknummer BRE 14/1592), beide met dagtekening 17 juli 2013, opgelegd en bij gelijktijdige beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslag IB 2010 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.477, en de navorderingsaanslag Zvw is opgelegd naar een maximum bijdrage-inkomen van € 33.189.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 maart 2014 de beschikking, de navorderingsaanslagen en de heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 maart 2014, ontvangen bij de rechtbank op 13 maart 2014, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting voor de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te
’s-Hertogenbosch, en namens de inspecteur, [verweerder] . Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld dat in afschrift aan partijen is toegezonden.
De zaak is door de enkelvoudige kamer verwezen naar een meervoudige kamer. Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te brengen en getuige(n) op te roepen.
Belanghebbende heeft op 9 november 2015 een drietal getuigen, allen werkzaam bij de Belastingdienst, opgeroepen om ter zitting van de meervoudige kamer te verschijnen. De inspecteur heeft bij brief van 11 november 2015, vóór de zitting bij de meervoudige kamer, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting voor de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 26 november 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te
’s-Hertogenbosch, en namens de inspecteur, [verweerder]. Geen van de door belanghebbende opgeroepen getuigen is ter zitting verschenen. Het onderzoek ter zitting is aangehouden waarbij belanghebbende de mogelijkheid heeft gekregen schriftelijk vragen te stellen aan één van de door hem opgeroepen getuigen, [A] (hierna: [A] ). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld dat in afschrift aan partijen is toegezonden.
Bij brief van 2 december 2015 heeft belanghebbende een tweetal vragen gesteld aan [A] . Bij brief van 16 december 2015 heeft de inspecteur, met toelichting, een bijlage aan de rechtbank doen toekomen met daarin de antwoorden van [A] op de twee schriftelijk gestelde vragen. Ook heeft [A] antwoord gegeven op twee vragen die tijdens de zitting van 26 november 2015 door de gemachtigde van belanghebbende zijn geformuleerd. Met dagtekening 22 december 2015 heeft belanghebbende hierop gereageerd en aangegeven een nadere mondelinge behandeling te willen.
De nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2016. Voorafgaand aan die zitting heeft de rechtbank van de gemachtigde vernomen dat belanghebbende failliet is verklaard. Zowel van de gemachtigde als van de inspecteur heeft de rechtbank bericht ontvangen dat zij niet aanwezig zullen zijn bij deze zitting. De gemachtigde heeft de rechtbank geïnformeerd dat belanghebbende op de hoogte is van de zitting. Tijdens de zitting is niemand verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende drijft sinds 2007 een onderneming, in de vorm van een eenmanszaak, die zich richt op de handel in motorfietsen van het merk [merk] , onderhoud van deze motorfietsen en verkoop van onderdelen en aanverwante artikelen. De handelsnaam van de onderneming is [handelsnaam] .
In 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd in verband met de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010. In het op 16 mei 2011 gedateerde rapport van dit boekenonderzoek is het volgende opgenomen onder slotopmerkingen:
“Het fiscale belang is gering, daarom corrigeer ik niet. Wel heb ik bij de betreffende onderdelen van het rapport de onjuistheden aangegeven.”
Uit het rapport blijkt dat administratieve verplichtingen onderdeel van de controle uitmaakten.
Op 21 maart 2011 heeft belanghebbende zijn aangifte IB 2009 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.046, bestaande uit € 18.070 winst uit onderneming en € 3.024 persoonsgebonden aftrek.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB 2010 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.445 aangegeven, bestaande uit € 13.865 winst uit onderneming en € 1.420 persoonsgebonden aftrek. Met dagtekening 22 september 2011 wordt de primitieve aanslag conform deze aangifte opgelegd. Vanwege verliesverrekening bedraagt de aanslag nihil.
Naar aanleiding van een renseignement is in juni 2013 wederom een boekenonderzoek bij belanghebbende uitgevoerd. Het onderzoek had betrekking op de juistheid en volledigheid van de omzet alsmede de afdracht van de verschuldigde omzetbelasting over de omzet in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010.
In het op 19 juni 2013 gedateerde controlerapport naar aanleiding van het in 2.5 vermelde boekenonderzoek is in paragraaf 3.4.1 het volgende opgenomen:
“(…) Met betrekking tot diverse contracten is sprake van (gedeeltelijke) contante betalingen. De betaaldata zijn handmatig op de contracten bijgeschreven. Uit de financiële administratie van belanghebbende blijkt niet van contante betalingen door [B] . De ontvangen bedragen per bank zijn wel in de administratie verantwoord, echter de ontvangen bedragen per kas niet. Aan de hand van het grootboek leiden we tevens af dat belastingplichtige niet zelf een kasadministratie bijhoudt. De adviseur boekt hem bekende contante betalingen en ontvangsten via het memoriaal met als boekstuknummer de omschrijving contant. De volgende contant ontvangen bedragen komen niet in de administratie voor:
22-07-2009 |
inzake chassis [chassis] |
€ 2.500 |
20-10-2009 |
inzake chassis [chassis] |
€ 2.000 |
20-07-2009 |
inzake chassis [chassis] |
€ 10.000 |
??? |
inzake chassis [chassis] restant |
€ 4.000 |
Totaal niet verantwoorde omzet 2009 € 18.500
22-05-2010 |
inzake [XXX] en [XXX] |
€ 4.250 |
11-06-2010 |
inzake chassis [chassis] |
€ 250 |
??? |
inzake chassis [chassis] |
€ 7.000 |
10-09-2010 |
inzake Night Rod Special [XXX] |
€ 4.000 |
24-09-2010 |
inzake chassis [chassis] |
€ 1.000 |
22-10-2010 |
inzake chassis [chassis] |
€ 6.000 |
22-11-2010 |
inzake chassis [chassis] |
€ 2.500 |
??? |
inzake chassis [chassis] restant |
€ 3.500 |
Totaal niet verantwoorde omzet 2010 € 28.500
(…)
De correctie voor de inkomstenbelasting 2009 bedraagt € 18.500 * 100/119 = € 15.546
De correctie voor de inkomstenbelasting 2010 bedraagt € 28.500 * 100/119 = € 23.950
(…) ”
Naar aanleiding van het boekenonderzoek in 2013 is met dagtekening 22 juli 2013 de in 1.1 vermelde beschikking genomen. Bij deze beschikking is uitgegaan van een inkomen uit werk en woning van € 28.960, bestaande uit een winst uit onderneming van
€ 31.984 (correctie van € 13.914, zijnde de in 2.6 vermelde correctie minus een hoger bedrag aan MKB-winstvrijstelling) en € 3.024 persoonsgebonden aftrek. Dit inkomen is volledig verrekend met ondernemingsverliezen uit het verleden. De beschikking vermeldt dat nog een te verrekenen verlies resteert van € 21.044.
Met dagtekening 27 juli 2013 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB over 2010 opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 33.521, bestaande uit een winst uit onderneming € 34.941 (correctie van € 21.076, zijnde de in 2.6 vermelde correctie minus een hoger bedrag aan MKB-winstvrijstelling) en € 1.420 persoonsgebonden aftrek. Als gevolg van verrekening van ondernemingsverliezen bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning € 12.477. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag is ook een navorderingsaanslag Zvw over 2010 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de beschikking. Op 11 december 2013 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
3 Geschil
Tussen partijen zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
-
Is sprake van een nieuw feit of kwade trouw waardoor navordering over het jaar 2010 geoorloofd is?
-
Is bij de beschikking en de navorderingsaanslagen uitgegaan van een juist belastbaar inkomen uit werk en woning / bijdrage-inkomen?
-
Is sprake van opgewekt vertrouwen als gevolg van het boekenonderzoek in 2011?
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikking, de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.