Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3193, BRE - 14 _ 3149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-04-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3193, BRE - 14 _ 3149

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 april 2016
Datum publicatie
14 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2016:3193
Zaaknummer
BRE - 14 _ 3149

Inhoudsindicatie

IB/PVV - KBLux

Belanghebbende heeft eerst bij de FIOD-ECD verklaard een rekening te hebben aangehouden bij de KBL. Haar wijlen echtgenoot heeft altijd ontkend rekeninghouder te zijn geweest van een rekening bij KBL. Rechtbank vindt aannemelijk dat de erflater en zijn echtgenote rechthebbenden waren tot de rekening bij KBL omdat de achternamencombinatie op de afdrukken van de microfiches zo specifiek is. De voldoende voortvarend opgelegde aanslagen zoals die bij de uitspraken op bezwaar zijn verminderd, blijven overeind omdat de rechtbank van oordeel is dat belanghebbende de vereiste aangiften IB/PVV niet heeft gedaan. De correcties van de inspecteur vindt de rechtbank niet willekeurig. De rechtbank acht de boeten na de uitspraken op bezwaar passend en geboden.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 14/3149 tot en met BRE 14/3159

uitspraak van 15 april 2016

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[Y] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen opgelegd:

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV)

Zaaknr.

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

14/3149

1998

H.87

20-01-2006

14/3150

1999

H.97

20-01-2006

14/3151

2000

H.06

31-05-2003

14/3152

2001

H.16

31-12-2004

14/3153

2002

H.26

08-10-2005

14/3154

2003

H.36

08-10-2005

14/3155

2004

H.46

29-09-2007

14/3156

2005

H.56

31-12-2008

14/3157

2006

H.66

31-12-2009

Vermogensbelasting (hierna: VB)

Zaaknr.

Jaar

[aanslagnummer]

Dagtekening

14/3158

1999

K.97

23-12-2005

14/3159

2000

K.07

23-12-2005

1.2.

Bij de IB/PVV zijn voor de jaren 2000 tot en met 2006 boeten opgelegd. Voorts zijn voor alle jaren bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

De inspecteur heeft bij separate uitspraken op bezwaar de onder 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen verminderd en de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens heeft de inspecteur de onder 1.2 boeten verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de onder 1.3 genoemde uitspraken op bezwaar bij brief van 20 mei 2014, ontvangen bij de rechtbank op 21 mei 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Sittard, en namens de inspecteur, [verweerder] . Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak aan partijen is verzonden.

1.7.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak binnen zes weken aangekondigd. Bij brief van 1 maart 2016 heeft de rechtbank deze termijn met zes weken verlengd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [datum] 1936, was gehuwd met wijlen [X] , geboren op [datum] 1933 en overleden op [datum] 2013 (hierna: de echtgenoot).

2.2.

De Belastingdienst heeft op 27 oktober 2000 gegevens op afdrukken van microfiches van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KBL) ontvangen van de Belgische autoriteiten. De afdrukken van microfiches vermelden saldi op rekeningen bij deze bank per 31 januari 1994. Op basis van de gegevens is een onderzoek ingesteld door de FIOD opsporingsinformatie Haarlem en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.

2.3.

Op de afdrukken van microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994

(...)

53- [rekeningnummer] -45-0000 00 0040 TER LDO [X-Y] 611.650,49

(…)

52- [rekeningnummer] -18-0000 00 0040 VUE [X-Y] 125,72”.

2.4.

Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal van ambtshandeling, opgemaakt op 21 februari 2013 door [A], medewerker bij de FIOD/kantoor Haarlem, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Het cliëntenbestand KB Lux door B/KIR [rechtbank: Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen] gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die in Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd en in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVR-bestand blijven historische gegevens bewaard.

Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand ten tijde van de identificaties rond de jaren 2001 2002 de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.

Indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door B/KIR de volgende selectie gemaakt:

  1. alle combinaties van beide achternamen waarbij in BVR een relatie staat vermeld. (bijv. gehuwd met, kind van, samenwonend etc)

  2. alle combinaties van beide achternamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond)

  3. alle combinaties van beide achternamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld.

Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).

Door de FIOD/kantoor Haarlem/afdeling Digitaal Ondersteuningsteam is uit het BVR-bestand en het RDW-bestand een nadere selectie gemaakt. Alleen die combinaties van namen zijn in de selectie ter nadere identificatie opgenomen waarbij er of géén voornaam na matching met het RDW-bestand bekend was, dan wel na matching de voornaam uit het RDW-bestand gelijk was aan de voornaam van het cliëntenbestand KB Lux én de eerste letter van de doop-, c.q. geboortenamen binnen het BVR-bestand overeen kwam met de eerste letter van de doop-, c.q. geboortenaam, zoals die op de microfiches voorkomt.

Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:

  1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de na(a)m(en): [X-Y] .

  2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu [X], gehuwd met [Y] .

  3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komen één overeenkomst voor, waarbij [X] de partner is van [Y]. Dit is [X], geboren op [datum]-1933 met sofinummer [sofinummer] gehuwd met [Y] , geboren op [datum]-1936 met sofinummer [sofinummer].

Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienst staande landelijke bestanden, komt één persoon als rekeninghouder in aanmerking, zijnde [X] met sofinummer [sofinummer] zoals onder voornoemd punt 3. staat vermeld.”

2.5.

Belanghebbende en de echtgenoot zijn op 30 oktober 2001 en 1 november 2001 door ambtenaren van de Belastingdienst FIOD-ECD ter zake van de onder 2.3 vermelde rekening verhoord. Van de verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal van het verhoor van belanghebbende op 30 oktober 2001 - dossiernummer KBL 22554/codenummer V02/01 - is onder meer het volgende opgenomen:

“Vraag verbalisanten:

Bent u gerechtigd, dan wel gerechtigd geweest tot een bankrekening bij de Kredietbank

Luxembourg te Luxemburg (hierna genoemd KBL) met rekeningnummer [rekeningnummer]

is.

Antwoord gehoorde:

Ik heb bij de KBL inderdaad een rekening gehad. Ik weet echter niet wat het

rekeningnummer was. Het zou best kunnen dat het door u genoemde rekeningnummer

juist is.

Vraag verbalisanten:

Wat voor soort rekeningen heeft u bij de KBL (gehad) en in welke valuta?

Antwoord gehoorde:

Welk soort rekening het was weet ik niet. De rekening werd geopend met Duitse Marken.

Later is de valuta omgezet in Nederlandse guldens.

Vraag verbalisanten:

Wanneer en door wie is deze rekening geopend?

Antwoord gehoorde:

Ik denk dat deze rekening in 1992 geopend is door een goede vriend van mij. Zijn naam

wil ik niet noemen. Ik heb met deze vriend, die in Duitsland woont, al jaren een relatie.

Deze vriend heeft genoemde rekening op mijn naam geopend bij KBL. Het geld is door

hem aan mij geschonken. Dit was bedoeld voor een “appeltje voor de dorst”

Ik ben samen met mijn vriend in Luxemburg bij de bank geweest. Mijn vriend heeft toen

ongeveer 500.000 Duitse Marken gestort bij de KBL. Ik heb mijn handtekening moeten

zetten als rekeninghouder. Ik heb toen gevraagd om de naam van de rekening te zetten

op [X-Y] . Mijn echtgenoot wist niet dat deze rekening bestond. Het kan

zijn dat mijn echtgenoot wel iets vermoedde maar ik heb er nooit met hem over gepraat.

Mijn vriend was gemachtigd op deze rekening. Op deze rekening is later geen geld meer

bijgestort. Ik denk dat mijn vriend twee jaar later het geld weer van deze rekening

gehaald heeft. Dit is gebeurt met mijn toestemming. De reden dat het geld van de

rekening gehaald werd was dat mijn vriend bang was dat het geld op de bankrekening bij

KBL eventueel ten goede zou komen aan mijn kinderen en dat wilde hij niet. Mijn vriend,

die 15 jaar ouder is dan mij, heeft mij toen verteld dat het saldo van de rekening bij KBL

gestort is op een eigen rekening van hem. Hij heeft mij toen verteld dat ik in zijn

testament opgenomen zou worden. De naam van mijn vriend kan ik niet noemen omdat

mijn man niet weet [dat] ik nog een relatie heb”

In het proces-verbaal van het verhoor van belanghebbende op 1 november 2001 -dossiernummer KBL 22554/codenummer V02/02 - is onder meer het volgende opgenomen:

“Mededeling verbalisanten:

Wij hebben u in een eerder verhoor medegedeeld dat wij in het bezit zijn van

documentatie van de Krediet Bank Luxemburg waaruit blijkt dat op uw naam een

rekening ( [rekeningnummer] ) Is waarop een bedrag van f.611.650, 49 staat vermeld.

Vraag verbalisanten:

Is de genoten rente van deze rekening en het saldo verantwoordt in de getoonde

aangiften inkomstenbelastingpremie volksverzekeringen en vermogensbelasting

Antwoord gehoorde:

Nee, deze rente is niet in de aangiften verwerkt. Ik was mij er niet van bewust dat ik van

deze rekening rente kon genieten. Daar ik niet op de hoogte was van het feit dat de

bankrekening op mijn naam stond.

Mededeling verbalisanten:

In uw eerder afgelegde verklaring zegt u dat een goede vriend van u, een Duitser, geld

op naam van u op genoemde rekening heeft gestort en dat u deze “Duitser” zou

benaderen om eventueel een verklaring af te komen leggen.

Vraag verbalisanten:

Heeft u uw “Duitse” vriend benaderd.

Antwoord gehoorde:

Ja, hij is niet bereid om een verklaring af te komen leggen.”

2.6.

De Belastingdienst heeft bij brief van 7 januari 2002 aan de officier van justitie verzocht om belanghebbende en de echtgenoot strafrechtelijk te vervolgen. De strafkamer van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft belanghebbende in de strafzaak tegen haar vrijgesproken. Ten aanzien van de strafvervolging van de echtgenoot heeft voornoemde strafkamer het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard.

2.7.

Belanghebbende heeft in haar aangiften over de onderhavige jaren geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op de onder 2.3 vermelde rekening.

2.8.

Bij brief van 29 april 2003 heeft de inspecteur zijn voornemen aan belanghebbende kenbaar gemaakt om over het jaar 2000 een navorderingsaanslag IB/PVV met bestuurlijke boete op te leggen. In die brief vermeldt de inspecteur dat hij over gegevens beschikt waaruit blijkt dat belanghebbende ten minste één bankrekening aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland. Verder heeft de inspecteur gesteld dat belanghebbende indien gewenst op voornoemd voornemen kan reageren.

2.9.

Bij brief van 6 mei 2003 heeft de gemachtigde hierop gereageerd en de inspecteur verzocht om kopieën van stukken te verstrekken waarop de inspecteur zijn beslissing heeft gebaseerd. Daarop heeft de inspecteur bij brief van 9 mei 2003 gereageerd en de gemachtigde erop gewezen dat voormelde stukken al op 12 december 2002 aan de echtgenoot zijn verstrekt.

2.10.

Bij brief van 19 mei 2003 deelt de inspecteur aan belanghebbende mede dat hij de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 met boete zal gaan opleggen. Met dagtekening 31 mei 2003 wordt vervolgens geen navorderingsaanslag, maar een primitieve aanslag vastgesteld. Daarbij wordt een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Daartegen heeft gemachtigde bezwaar gemaakt. Tevens heeft gemachtigde verzocht om de motivering van het bezwaar op te schorten en voorgesteld om aanhouding van het bezwaar totdat de Hoge Raad over geschilpunten in soortgelijke procedures arrest heeft gewezen.

2.11.

Bij brief van 16 juni 2003 deelt de inspecteur aan de gemachtigde mede dat het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2000 op 5 juni 2003 is ontvangen. Tevens heeft de inspecteur met het onder 2.10 verzoek en het voorstel van de gemachtigde ingestemd.

2.12.

Bij brief van 25 november 2004 schrijft de inspecteur aan belanghebbende dat hij de aanslag IB/PVV 2001 zal vaststellen in afwijking van de aangifte en dat hij een boete zal opleggen. Met dagtekening 31 december 2004 wordt voormelde aanslag vastgesteld. Daarbij wordt een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Partijen komen overeen om het bezwaar aan te houden net als hiervoor is vermeld.

2.13.

Bij brief van 23 augustus 2005 heeft de inspecteur vragen gesteld met de betrekking tot het niet aangeven van in het buitenland aangehouden tegoeden in de gedane aangiften IB/PVV 2002 en IB/PVV 2003. Bij brief van 27 september 2005 schrijft de inspecteur aan belanghebbende dat hij de aanslagen IB/PVV 2002 en IB/PVV 2003 zal vaststellen in afwijking van de gedane aangiften en dat hij boeten zal opleggen. Met dagtekening 8 oktober 2005 worden voormelde aanslagen vastgesteld. Daarbij worden boeten opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Partijen komen overeen om het bezwaar aan te houden net als hiervoor is vermeld.

2.14.

Bij brief van 8 december 2005 deelt de inspecteur aan belanghebbende mede dat hij navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1998 en 1999 en navorderingsaanslagen VB over de jaren 1999 en 2000 zonder boeten zal gaan opleggen. Met dagtekening 23 december 2005 worden de navorderingsaanslagen VB over de jaren 1999 en 2000 vastgesteld. Met dagtekening 20 januari 2006 worden de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1998 en 1999 vastgesteld. Bij voormelde navorderingen is heffingsrente in rekening gebracht. Partijen komen overeen om het bezwaar aan te houden net als hiervoor is vermeld.

2.15.

Bij brief van 11 juni 2007 heeft de inspecteur vragen gesteld met de betrekking tot het niet aangeven van in het buitenland aangehouden tegoeden in de aangifte IB/PVV 2004. Bij brief van 9 juli 2007 schrijft de inspecteur aan belanghebbende dat hij de aanslag IB/PVV 2004 zal vaststellen in afwijking van de aangifte en dat hij een boete zal opleggen. Met dagtekening 29 september 2007 wordt voormeld aanslag vastgesteld. Daarbij wordt een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Partijen komen overeen om het bezwaar aan te houden net als hiervoor is vermeld.

2.16.

Bij brief van 1 september 2008 heeft de inspecteur vragen gesteld met de betrekking tot het niet aangeven van in het buitenland aangehouden tegoeden in de aangiften IB/PVV 2005 en IB/PVV 2006. Bij brief van 23 september 2008 schrijft de inspecteur aan belanghebbende dat hij de aanslagen IB/PVV 2005 en IB/PVV 2006 zal vaststellen in afwijking van de aangiften en dat hij boeten zal opleggen. Met dagtekening 31 december 2008 wordt aanslag IB/PVV 2005 vastgesteld. Daarbij wordt een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Partijen komen overeen om het bezwaar aan te houden net als hiervoor is vermeld.

2.17.

Bij brief van 20 oktober 2009 heeft de inspecteur wederom vragen gesteld met de betrekking tot het niet aangeven van in het buitenland aangehouden tegoeden in de aangifte IB/PVV 2006. Bij brief van 3 december 2009 schrijft de inspecteur aan belanghebbende dat hij de aanslag IB/PVV 2006 zal vaststellen in afwijking van de aangifte en dat hij een boete zal opleggen. Met dagtekening 31 december 2009 wordt aanslag IB/PVV 2006 vastgesteld. Daarbij wordt een boete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht. Partijen komen overeen om het bezwaar aan te houden net als hiervoor is vermeld.

2.18.

Het hoorgesprek heeft op 19 januari 2011 plaatsgevonden. De inspecteur heeft aan belanghebbende bij brief van 15 april 2014 een toelichting op de beslissing op de bezwaarschriften gestuurd. Daarin heeft de inspecteur geschreven dat de toegepaste factor 1,5 naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 zal vervallen. Verder schrijft de inspecteur dat de opgelegde boeten wegens overschrijding van de redelijke termijn en in verband met de toepassing van de omkering van de bewijslast worden gematigd tot 64% van de boetegrondslag. Verder is een proceskostenvergoeding toegekend.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is belanghebbende terecht als rekeninghouder geïdentificeerd?

  2. Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard?

  3. Zijn de (navorderings)aanslagen te hoog?

  4. Zijn de boeten terecht opgelegd en tot het juiste bedrag vastgesteld? Is er reden voor matiging van de boeten?

  5. Bestaat recht op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?

3.2.

Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1998 en 1999 en VB 1999 en 2000 in verband met onvoldoende voortvarend handelen van zijn zijde. De rechtbank zal deze navorderingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente dan ook vernietigen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing